Romeinse familienaam binnen de patricische gens Aemilia. Vermelding verdienen:
1. Marcus Aemilius Lepidus. Deze nam deel aan het gezantschap dat in 200 vC het romeinse ultimatum overhandigde aan Philippus V van Macedonië. Als consul begon hij aan de bouw van de Via Aemilia (187). In Gallia Cispadana, dat hij pacificeerde, stichtte hij → Mutina en Parma (183). Na pontifex maximus te zijn geworden (180) hervormde hij als censor in 179 met zijn collega Marcus Fulvius Nobilior de → comitia centuriater, ook bouwde hij de basilica Aemilia. Na een tweede consulaat (175) ging hij als → decemvir naar Ligurië. Lepidus was een begaafd man, die vooruitstrevendheid wist te combineren met respect voor de tradities. Hij was een briljant senator en fungeerde vanaf zijn censuur tot aan zijn dood in 152 vC als princeps senatus.
Lit. E. Klebs (PRE 1, 552v).
2. Marcus Aemilius Lepidus, vader van de gelijknamige triumvir (3), diende onder de jonge Pompeius, met wiens hulp hij, rijk geworden aan de proscripties, gekozen werd tot consul (78 vC); nog vóór Sulla’s dood in datzelfde jaar ageerde hij tegen diens constitutie. Hij was de eerste die zich het potentieel van de provincie Gallia realiseerde; daar handhaafde hij zich in 77 in strijd met het senaatsbevel als proconsul; met een daar gelicht leger rukte hij op naar Rome om zijn plannen te verwezenlijken en een tweede consulaat te verwerven. Hij werd echter door zijn voormalige collega Quintus Lutatius Catulus met behulp van Pompeius verslagen en uit Italië verdreven, waarna hij op Sardinië stierf.
Ofschoon Lepidus de bekwaamheid miste om de hulpbronnen en strategische mogelijkheden van Gallia uit te buiten, heeft hij anderen erop geattendeerd. Caesar volgde hem met belangstelling en bewerkte amnestie voor zijn aanhangers, die zich hadden aangesloten bij → Sertorius in Spanje, met wie Lepidus al vanuit Gallia contacten had gelegd.
Lit. E. Klebs (PRE 1, 554-556). - N. Criniti, M. Aimilius Lepidus M.F.M.N. ’ut ignis in stipula’ (Memorie dell’ Istituto Lombardo 30, 1969, 319-460).
3. Marcus Aemilius Lepidus, ca. 90-12 vC, zoon van Lepidus (2), lid van het tweede driemanschap. Lepidus steunde als praetor Caesar in de burgeroorlog en benoemde hem tot dictator (49). Na successen in Spanje hield hij een triomftocht (47) en was in 46 consul samen met Caesar, als wiens gevolmachtigde in Rome hij optrad bij afwezigheid van de dictator. Na de dood van Caesar, die op de vooravond van 15 maart 44 bij Lepidus te gast was, steunde deze Marcus → Antonius (4), die zijn benoeming tot pontifex doorgezet had. Weldra vertrok hij als proconsul naar Gallia Narbonensis en Hispania Citerior, waar hij met Sextus
→ Pompeius tot een vergelijk kwam. Na het bellum Mutinense wegens zijn hulp aan Antonius tot staatsvijand verklaard, aanvaardde hij in november 43 met deze en Octavianus het triumviraat; zijn ambtsgebied werd uitgebreid met Hispania Ulterior. Na een tweede triomf werd Lepidus in 42 opnieuw consul; gedurende de campagne van Philippi had hij de leiding in Italië. Kort daarop scheelde het weinig of zijn intriges met Sextus Pompeius hadden hem zijn triumviraat gekost; hij steunde echter Octavianus in het bellum Perusinum en ontving in ruil voor de hem ontnomen spaanse provincies Africa en Numidia (40). Wegens zijn eigengereid optreden dwong Octavianus hem echter in 36 zich uit de politiek terug te trekken. Lepidus bleef evenwel tot zijn dood in 12 vC pontifex maximus.
Lepidus, wiens hoge geboorte samen met de protectie van Caesar vele mogelijkheden inhield, miste het karakter en de energie om deze uit te buiten. Zijn vrouw was Iunia, een zuster van de Caesar-moordenaar Brutus.
Lit. E. von Rohden (PRE 1, 556-561). - F. Brüggeman, De Marei Aemilii Lepidi vita et rebus gestis (Diss. Münster 1889). R. Syme, The Roman Revolution (Oxford 1939).
4. Marcus Aemilius Lepidus, zoon van Lepidus (3) en Iunia, werd door Maecenas ontmaskerd als deelnemer aan een complot om Octavianus na zijn terugkeer van Actium te vermoorden, gearresteerd en terechtgesteld. Zijn vrouw Servilia sloeg hierna de hand aan zichzelf.
Lit. E. von Rohden (PRE 1, 561). - E. Hohl, Ein Strafgericht Oktavians und ein Gnadenakt des Augustus (Würzburger Jahrbücher für die Altertumswissenschaft 3, 1948, 107- 116). [A. J. Janssen]