Een der belangrijkste steden in Noord-Babylonië bij het huidige tell el-uhêmir, ten oosten van Babylon. Opgravingen in Kiswerden uitgevoerd door H. de Genouillac en medewerkers in 1912 en onder de algehele leiding van S.
Langdon tussen 1923-1933. Tell el-uhêmir omvat een reeks van ruïneheuvels, waarvan er één - tegenwoordig als Ingharra aangeduid - door Langdon met Chursagkalama geïdentificeerd werd. Kis was de zetel van vier dynastieën. Volgens de traditie van de Sumerische → koningslijst bevindt het koningschap zich in Kis, als het na de Zondvloed uit de hemel is afgedaald. Kennelijk was Kis een der belangrijkste steden van de tijd vóór de dynastie van Agade (Akkad). Als archeologisch bewijs voor de scheiding tussen Tempel en Paleis wordt groot gewicht toegekend aan het paleis van Tell A uit het Vroeg-Dynastisch II (28e eeuw vC). Graven vergelijkbaar met die van Ur, met dienaars en rijke inventaris, maar vroeger te dateren (synchroon met Paleis van Tell A), werden aangetrofen in Tell Y.
Een aan beide zijden beschreven kalkstenen tablet uit K. (ca. 3500 vC?) wordt als het vroegste voorbeeld van → spijkerschrift beschouwd (het is nog pictografisch van karakter). De oudste historische vorst van Kis, van wie een authentieke inscriptie ontdekt is, is Mebaragesi, wiens noordbabylonisch rijk (ca. 2700 vC) zich ook over het Dijala-gebied moet hebben uitgestrekt. Volgens de → koningslijst zou Mebaragesi met Elam hebben gestreden. Hij en zijn zoon Agga worden in de epische literatuur als tegenstanders van Gilgames van Uruk vermeld. De reputatie van Kis was blijkbaar zo groot, dat ook elders regerende vorsten de titel ’Koning van Kis’ als aanduiding van hun heerschappij over een groter gebied dan de eigen stadstaat gebruikten, indien Kis binnen dit territorium gelegen was (zie Mesilim en Mesanepada). Hoewel Kis gedurende de gehele geschiedenis van het oude Nabije Oosten tot in de perzische tijd toe een belangrijke stad is gebleven, zijn de gegevens wat betreft de latere perioden onvolledig en tamelijk verwarrend en hebben de opgravingen niet die resultaten opgeleverd, waarop men had gehoopt.Lit. Th. Jacobsen, The Sumerian King List (AS 11, Chicago 1939). H. de Genouillac, Premières recherches archéologiques k Kich 1-2 (Paris 1924/25). S. S.
Langdon e.a., Excavations at Kish 1, 3, 4 (Paris 1924/34). P. R. S. Moorey (Iraq 26, 1964, 83-98). Id. (Iraq 28, 1966, 18-51).
S. Lloyd (Iraq 31, 1969, 40- 48). [Houwink ten Cate]