Kamos (hebr. kemos; spijkerschrift: Kamusu, Kammus, babylonische naam voor Nergal; LXX Χαμως, Vg Chamos), god van Moab (vgl. Nm 21,29; Jr 48, 46 ’volk van K.’; evenwel Ri 11,24) voor wie Salomo een z.g. hoogte bouwde (1Kn 11,7 en 33), die (volgens 2Kg 23,13) door Josia werd opgeruimd.
De stéle van → Mesa vermeldt Kamos elf maal, terwijl in de stéle met Asiar-kemos waarschijnlijk zijn vrouw wordt aangeduid. Namen samengesteld met Kamos komen voor in assyrische documenten, op zegels en waarschijnlijk ook in de Mesa-inscriptie. Eusebius noemt Rabat Moab als Αρεοπολις (van Αρης) waarin een echo van het karakter van Kamos als krijgsgod kan worden gehoord.Lit. A. H. van Zijl, The Moabites (Leiden 1960, 188w, 196w). H. Donner/W. RöUig, Kanaanaische und aramaische Inschriften 1 (Wiesbaden 1962) 33; 2 (Wiesbaden 1964) 168-179. ANET, 320v.
Encycl. Biblica 4 (Jerusalem 1962, 186w lit.). [Hoogewoud]