Jeremia (hebr. jirmejahu, jahu is verheven, grieks Ιερεμιας, Vg Jeremias) is de naam van een aantal personen in het OT, maar verreweg de meest bekende is die van de profeet, die sinds het 13e jaar van Josia (omstreeks 626 vC) gedurende meer dan 40 jaren in Jeruzalem is opgetreden. Hij was afkomstig uit Anatot, uit een priesterlijk geslacht, dat de tradities over de ondergang van Silo in de dagen van Eli heeft bewaard.
Jeremia herinnert aan deze gebeurtenis tweemaal als een waarschuwing aan de bewoners van Jeruzalem dat zij aan de aanwezigheid van het heiligdom geen lichtvaardig vertrouwen mogen ontlenen (7,12; 26,9). Jeremia predikte niet slechts door het woord maar ook door middel van zinnebeeldige handelingen (19,1-13; 28,10-17). Hij wekte weerstand door het verkondigen van onheil als straf voor overtredingen, waaronder de dienst aan vreemde goden en het doen van onrecht de zwaarste nadruk kregen. Er is geen profeet over wie zoveel autobiografisch materiaal bewaard is als over Jeremia, maar toch blijft het wezen van zijn persoonlijkheid verborgen achter zijn gebruik van liturgische formules zoals door H. G. Reventlow werd aangetoond.Het is wel zeker dat hij een eenzame is geweest (15, 17), die vooral tijdens het beleg van Jeruzalem weerstand opriep bij bepaalde kringen van de bevolking omdat hij de overgave aan de Babyloniërs op godsdienstige gronden bepleitte. Zijn woorden werden opgevat als werkelijkheden, die de ondergang konden oproepen. Toch is de houding van koning Zedekia en enkele hooggeplaatsten, zoals Achikam, jegens hem ambivalent en zelfs vriendschappelijk geweest. Aan hun ingrijpen had hij te danken, dat hij niet in gevangenschap is omgekomen (26,23; 37,21; 38,1-13). Na de val van Jeruzalem werd hij door een legeroverste van de Babyloniërs voor de keuze gesteld in het land te blijven of zich bij de ballingen te voegen. Hij koos het eerste, maar na de moord op de stadhouder Gedalja werd hij gedwongen mee te gaan met een groep Judeeërs, die uit angst voor de wraak van Nebukadnesar naar Egypte vluchtten. Over het einde van zijn leven bestaan nog slechts legenden.
De blijvende invloed van Jeremia was, dat hij de ondergang van Jeruzalem niet had toegeschreven aan de onmacht van Israëls God, zoals velen deden, die zich in die periode tot dienst aan andere goden lieten verleiden (44,16-19). JHWH heerste naar zijn geloof over natuur en geschiedenis (27,4-6), de Babyloniërs waren instrumenten in zijn hand. Zijn volk had het verbond verbroken, de hoop bleef gevestigd op een nieuw verbond, dat niet van bovenaf was opgelegd, maar geschreven zou worden in de harten, zoadat overtreding onmogelijk werd. Deze conceptie heeft het geloof van Israël in de babylonische ballingschap behouden.
Lit. H. Wildberger, Jahwewort und prophetische Rede bel Jeremia (Zürich 1942). A. Strobel, Jeremias, Priester ohne Gottesdienst? (BZ 1957, 214-224). G.
M. Behler, Les confes- sions de Jérémie (Paris 1959). P. E. Bonnard, Le Psautier selon Jérémie (Paris 1960). A.
Neher, Jérémie (Paris 1960). S. H. Blank, Jeremiah. Man and Prophet (Cincinnati 1961). J.
Skinner, Prophecy and Religion. Studies in the Life of Jeremiah8 (Cambridge 1961). H. G. Reventlow, Liturgie und prophetisches Ich bei Jeremia (Giitersloh 1963). H.
J. Kraus, Prophetie in der Krisis (BSt 43, Neukirchen 1964). J. Bright, Jeremiah (New York 1965). [Beek]