Woordenboek der oudheid

Prof. dr. J. Nuchelmans - Dr. J.H. Brouwers (1976)

Gepubliceerd op 18-06-2025

JACOBUS

betekenis & definitie

Vergriekste vorm van Jakob, eigennaam van drie NTische personen:

1. Jacobus de oudere (zo wegens Mc 15,40), zoon van Zebedeüs en Salome (vgl. Mc 15,40 met Mt 27,56), broer van de apostel Johannes, met wie hij tot het apostolaat werd geroepen (Mt 4,21). In 44 nC stierf Jacobus onder Herodus Agrippa I de marteldood (Hand 12,2). Latere, niet-bijbelse gegevens over zijn optreden in Spanje zijn onhoudbaar.
2. Jacobus de jongere, zoon van Alfeüs (Mt 10,3; Mc 3, 18; Lc 6,15; Hand 1,13), een van de Twaalf. Zijn bijnaam dankt hij aan het feit, dat hij sinds Hieronymus verwisseld werd met (3). In het NT wordt hij buiten de apostellijsten niet genoemd. In Mc 2,14 staat in enige handschrift (DΘφit) zijn naam i.p.v. die van Levi (vgl. Mt 10,3).
3. Jacobus de broeder van Jezus (Mt 13,55; Mc 6,3), zoon van Klopas en Maria (vgl. Mc 15,40 met Jo 19, 25) en broer van Joses (of Jozef; Mc 15,40). Zijn bijnaam ο μικρος (Vg minor: Mc 15,40) dankte hij waarschijnlijk aan zijn kleine gestalte; later werd deze hem niet meer gegeven (vgl. Mt 27,56). Tegenwoordig groeit de overtuiging, dat de identificatie met (2) niet vol te houden is. Hij noemt zich geen apostel (Jac 1,1; vgl. 1Pt 1,1). Waarschijnlijk heeft Jacobus zich bekeerd bij de christofanie van 1Cor 15,7. Na de vlucht van Petrus (Hand 12,17) trad hij op als het hoofd van de christengemeente in Jeruzalem (Gal 1,19; 2,9,12) en speelde hij een leidende rol op het z.g. apostelconcilie. Ook schreef hij de Jacobusbrief. In Hand 21,18 wordt hij voor het laatst genoemd. Hij werd in 62 op instigatie van de hogepriester Ananos II gestenigd (Ant. 20, § 200).

Lit. Ad 1.: H. Leclercq (DAL 7, 2089-2109). A. Böhlig, Zum Martyrium des Jakobus (NT 5, 1962, 207-213). E. Kirschbaum, Das Grab des Apostels Jakobus in Santiago de Compostella (StdZ 176, 1965, 352-356).

Ad 2.: B. Lindars, Matthew, Levi, Lebbaeus and the Value of the Western Texts (NTS 4, 1957/58, 220-222). zie 3.

Ad 3.: H. Leclercq (DAL 7, 2109-2116). K. Aland, Der Hermbruder Jakobus und der Jakobusbrief (ThLZ 69, 1944, 97-104). P. Gaechter, Jakobus von Jerusalem (ZkTh 76, 1954, 129-169).

E. Stauffer, Petrus und Jakobus in Jerusalem. Be- gegnung der Christen2 (Festschr. O. Karrer, Stuttgart/Frankfurt 1960, 361-372). K.

Carroll, The Place of James in the Early Church (BJRL 44, 1961/62, 49-67). H. v. Campenhausen, Die Nachfolge des Jakobus. Zur Frage des urchristlichen Kalifats. Aus der Frühzeit des Christentums (Tübingen 1963) 135-151. W.

Schmithals, Paulus und Jakobus (FRLANT 85, Göttingen 1963). H. Mulder, Jacobus, leider van de gemeente te Jeruzalem (HomBibl 23, 1964, 184-189). J. Blinzler, Die Brüder und Schwestem Jesu2 (Stuttgart 1967). Zie Jacobusbrief. [Bouwman]

< >