De oorsprong van deze belangrijke egyptische godin is duister. Uit haar naam 3s.t (vgl. s.t ’zitplaats’) en uit het symbool dat zij op het hoofd draagt wordt veelal afgeleid dat zij ontstaan is uit een personificatie van de koningstroon.
Haar eerste cultusplaats was misschien Pr-hb.t in de 12e beneden-egyptische gouw, het moderne Behbet el-Hagar, dat naar haar Iseum werd genoemd. De piramideteksten tonen dat zij reeds in de oudste tijden met de godkoning Osiris verbonden werd als zijn zuster en echtgenote. Zo was zij tegelijkertijd de zuster van Seth en van Nephthys en werd zij in de Enneade van Heliopolis (zie Negental) opgenomen. Volgens de Osirismythe ging zij samen met Nephthys weeklagend op zoek naar haar echtgenoot, die door Seth was gedood. Toen zij hem vond plaatste zij zich op het lichaam, dat door haar toverkracht opnieuw levend werd, en zij werd zwanger. Osiris werd koning in de onderwereld. Isis baarde haar zoon, de kleine → Horus, in het papyrusbos te Chemmis in de Delta en verborg hem daar voor Seth tot hij groot genoeg was om tegen deze in het strijdperk te treden. Het zijn waarschijnlijk deze karaktertrekken van trouwe echtgenote en liefdevolle moeder die haar buitengewoon populair hebben gemaakt.
Zij was ook ’de toverrijke’ (wr.t hk3w). Bovendien werd zij met verschillende godinnen, inzonderheid met Hathor en met de oogstgodin Therouthis, geïdentificeerd.
Haar voornaamste heiligdommen bevonden zich, behalve te Iseum, te Koptos en te Philae. Vanuit dit eiland verspreidde zich haar cultus onder de Nubiers, aan wier bedevaarten eerst Justinianus een einde maakte. Door de Grieken in Egypte met verschillende van hun godinnen vereenzelvigd, werd zij o.a. godin van de scheepvaart, mysterie-godin en zelfs tot Isis-Panthea. Ondanks het verzet van verschillende keizers won haar cultus te Rome steeds meer invloed en hij drong vandaar in het gehele Rijk en tot ver in Europa binnen.
Lit. RÄR 326-332. E. Meyer/W. Drexler, Isis (W. Roscher 2, Leipzig, 1892, 360-548 = Hildesheim 1965 inzonderheid Ausserägyptische Kulte 373-419).
G. Vandebeek, De interpretatio graeca van de Isisfiguur (Studia Hellenistica 4; Leuven/Lei- den 1946). D. Müller, Ägypten und die griechischen Isis- Aretalogien (Abh. sächs. Akad. Wiss. z.
Leipzig, Philol.- hist. Kl. 53, 1; Berlin 1961). [Vergote]