Woordenboek der oudheid

Prof. dr. J. Nuchelmans - Dr. J.H. Brouwers (1976)

Gepubliceerd op 18-06-2025

ION

betekenis & definitie

Ion (Ιων), griekse eigennaam. Vermelding verdienen:

1. Ion, legendarische zoon van de uit Thessalië verdreven → Xuthus en Erechtheus’ dochter Creüsa (1), koning van Athene en eponieme stamvader van de Ioniërs. In → Euripides’ (11.12) tragedie Ion is Ion een zoon van Creüsa en Apollo, die de atheense koningsdochter verleid had: Creüsa legde Ion te vondeling, die door Hermes naar Delphi werd gebracht, waar zij hem na veel avonturen terugvindt wanneer zij met haar echtgenoot Xuthus het orakel komt raadplegen omdat hun huwelijk kinderloos blijft.

Lit. S. Eitrem (PRE 9, 1857-1860). H. Stoll (Roscher 2, 290- 292).

2. Ion van Chius, veelzijdige griekse dichter en prozaschrijver (ca. 490-422), die een groot deel van zijn leven in Athene doorbracht en bevriend was met Cimon, Aeschylus, Sophocles en misschien ook met Pericles en Socrates. Ca. 450 vC trad Ion voor het eerst als tragediedichter op; hij won minstens eenmaal de eerste prijs. Van zijn drama’s kennen we een tiental titels - o.a. saterspel Omphale over Heracles’ verblijf bij de gelijknamige lydische koningin - en zijn enkele tientallen onbelangrijke fragmenten bewaard gebleven; de alexandrijnse filologen schatten zijn werk zo hoog dat ze Iole met Aeschylus, Sophocles, Euripides en Achaeus in de canon van de vijf grote tragici opnamen. Zijn stijl werd geprezen om zijn correctheid en elegantie.

Behalve tragedies schreef Ion ook lyrische en elegische gedichten, voorts in proza een Χιου κτισις (Stichtingsgeschiedenis van Chius), mémoires en een wijsgerige verhandeling Τριαγμος (Driedeling); ook van deze werken bezitten we slechts fragmenten.

Lit. Fragmenten bij A. von Blumenthal, I. von Chios. Die Reste seiner Werke (Stuttgart 1939). A. Nauck, Tragicorum Graecorum Fragmenta2 (Leipzig 1889 = Hildesheim 1964) 732-746. H.

Diels/W. Kranz, Die Fragmente der Vorsokratiker11 (Zürich 1964) no. 36. F. Jacoby, Die Fragmente der griechischen Historiker 3 B (Leiden 1950 = 1964) no. 392. – E. Diehl (PRE 9, 1861-1868). GGL 1, 2, 514-520, 674-676. - T.

B. Webster, Sophocles and I. von Chios (Hermes 71, 1936, 263-274). F. Jacoby, Some Remarks on I. of Chios (Classical Quarterly 41, 1947, 1-17). [Nuchelmans]

< >