Hypnos (‘Υπνος, in het latijn Somnus of Sopor), bij Grieken en Romeinen volkse en vooral dichterlijke verpersoonlijking van de slaap. Met zijn tweelingbroer → Thanatos (Dood), kind van Nyx, woonde hij op Lemnus (Ilias 14, 230v), in het land der Cimmeriërs (Ovidius, Metamorfosen 11, 592v) of in de onderwereld (Hesiodus, Theogonie 756-766; Vergilius, Aeneïs 6, 278, 390).
Een cultus van Hypnos kwam zeer weinig voor, al speelt hij in de klassieke wereld een zekere rol in dienst van de genezende god → Asclepius. In de mythologie is van Hypnos hoofdzakelijk bekend dat hij Endymion eeuwig met open ogen liet slapen, opdat hem (of Selene) de aanblik van de geliefde nooit ontzegd zou zijn.
Hypnos werd uitgebeeld als een knappe - al dan niet gevleugelde - jongeman, wiens attributen de papaverbloem en de hoorn der dromen zijn; bekend is een marmeren kopie van een hellenistisch beeld in het Prado te Madrid. De betekenis van Hypnos ligt vooral in zijn nauwe verwantschap met Thanatos, d.w.z. met de dood als slaap opgevat.
Lit. B. Sauer (Roscher 1, 2846-2851). W. Otto (Roscher 4, 1154v). A.
Jolles (PRE 9, 323-329). L. Guerrini (EAA 4, 62v). - H. Schräder, H. (Berlin 1926). I. Hjerten, Hypnos och Thanatos i dikt och kunst (Stockholm 1951).
J. Eger, Le sommeil et la mort dans la Grèce antique (Paris 1966). [Sanders]