Woordenboek der oudheid

Prof. dr. J. Nuchelmans - Dr. J.H. Brouwers (1976)

Gepubliceerd op 18-06-2025

HUNNEN

betekenis & definitie

Centraalaziatisch ruitervolk, dat in de 4e en 5e eeuw nC grote delen van Europa terroriseerde. In hun geschiedenis vóór die tijd bestaat nog weinig inzicht; men vermoedt dat groepen Hunnen zich reeds in de 2e eeuw nC in Zuid-Rusland bevonden.

Ca. 375 vernietigden zij in de Oekraïne het rijk der Oostgoten. In 376 dreven zij de Westgoten (zie Goten) over de Donau het romeinse rijk binnen. In het begin van de 5e eeuw drongen zij tot in Midden- Europa door, hetgeen een grote verplaatsing van volkeren ten gevolge had; toen de → Alanen, Vandalen en Sueben in december 406 en masse de Rijn overstaken en Gallië overstroomden, waren ze vermoedelijk op de vlucht voor de Hunnen. Ca. 430 beheersten de Hunnen geheel Midden-Europa tussen Donau en Oostzee, Weichsel en Rijn. In die tijd werden ze aangevoerd door een zekere Rua of Rugila, die in 434 opgevolgd werd door zijn neven Bleda en Attila. Laatstgenoemde was vanaf 445 alleenheerser. Onder zijn bewind bereikte de macht der plunderende Hunnen haar hoogtepunt; de romeinse keizers in Ravenna en Constantinopel moesten hun dikwijls hoge tributen betalen. In 451 gelukte het de romeinse generaal Flavius (7) Aëtius hun op de Catalaunische Velden bij Châlons-sur-Marne een nederlaag toe te brengen. Na Attila’s dood (453) werd het rijk onder zijn zonen verdeeld.

Dezen werden in 454 of 455 verslagen door een coalitie van de onderworpen volken. Daarmee verdwenen de Hunnen uit de europese geschiedenis, maar de herinnering aan hun wrede optreden is nog lang levend gebleven.

Lit. M. Kiessling (PRE 8, 2583-2615). - E. A. Thompson, A History of Attila and the Huns (Oxford 1948). F. Altheim e.a., Geschichte der Hunnen 1-5 (Berlin 1959-1962). [Nuchelmans]

< >