Woordenboek der oudheid

Prof. dr. J. Nuchelmans - Dr. J.H. Brouwers (1976)

Gepubliceerd op 18-06-2025

HERACLIDES

betekenis & definitie

Heraclides (‘Ηρακλειδης), veel voorkomende griekse eigennaam. Vermelding verdienen:

1. Heraclides van Heraclea Pontica, gewoonlijk Heraclides Ponticus genoemd, griekse wijsgeer van de Academie uit de 4e eeuw vC. Heraclides, die uit een aanzienlijke familie stamde, kwam tijdens Plato’s tweede verblijf op Sicilië (367-365) naar Athene. Daar werd hij leerling van Speusippus en van Plato zelf, maar volgde ook onderricht van Aristoteles. Tijdens Plato’s derde bezoek aan Sicilië zou hij tijdelijk de leiding van de Academie hebben gehad. Na de dood van Speusippus (338) was hij met Menedemus en Xenocrates candidaat voor de functie van scholarch. Toen laatstgenoemde gekozen werd, keerde Heraclides naar zijn vaderstad terug, waar hij vermoedelijk zelf een school stichtte.

Van Heraclides’ talrijke werken op wijsgerig, grammaticaal, muzikaal, retorisch en historisch gebied bezitten we slechts fragmenten en een onvolledige catalogus. De belangrijkste waren in een boeiende stijl geschreven dialogen, waarin hij o.a. reeds lang overleden personen hun opvattingen uiteen liet zetten. Zijn invloed op de dialoog als genre schijnt groot te zijn geweest; met name Cicero en Plutarchus schijnen zijn voorbeeld te hebben gevolgd.

Heraclides was minder een zelfstandig denker dan een begaafd vulgarisator. De ziel vatte hij op als een soort licht, dat zijn oorsprong had in de Melkweg. Vroeger werd Heraclides - ten onrechte - dikwijls als de vader van de heliocentrische heelal-theorie beschouwd (zie Aristarchus van Samos); wèl schijnt hij van mening te zijn geweest dat de aarde om haar eigen as draait.

Lit. Diogenes Laërtius 5, 86-93. - Fragmenten en testimonia bij F. Wehrli, Die Schule des Aristoteles 7. Herakleides Pontikos (Basel 1953). - Daebritz (PRE 8, 472484). F. Wehrll (PRE, Suppl. 11, 1968, 675-686).

2. Heraclides Lembus, egyptische geleerde uit de 2e eeuw vC, ambtenaar in Oxyrhynchus en auteur van ‘Ιστοριαι (mythologische en historische verhalen), van een epitome van de Διαδοχη van → Sotion, van een epitome van de Βιοι van → Satyrus, van een epitome uit de Πολιτεια van Aristoteles, en vermoedelijk ook van een bewaard gebleven leven van Archimedes. Van de overige werken bezitten we slechts enkele fragmenten.

Lit. Fragmenten bij C. Müller, Fragmenta Hlstoricorum Graecorum 3 (Paris 1849). - Daebritz (PRE 8, 488-491). - H. Bloch, Herakleides Lembos and his Epitome of Aristotle’s Politeiai (Transactions American Philological Association 71, 1940, 27-39).

3. Heraclides van Tarente, beroemde arts en chirurg uit de 1e eeuw vC, behorend tot de school der z.g. empirici (zie Grieken VI.G), door → Galenus geprezen om zijn technische vaardigheid en zijn objectiviteit. Van zijn werken - o.a. een Symposium over de geneeskundige betekenis van voedsel en drank (waaraan → Athenaeus veel heeft ontleend), commentaren op de geschriften van Hippocrates en traktaten over pharmacologie en therapie - is zo goed als niets bewaard gebleven.

Lit. Fragmenten bil K. Deichgräber, Die griechische Empirikerschule. Sammlung der Fragmente und Darstellung der Lehre (Berlin 1930). - H. Gossen (PRE 8, 493-496).

4. Heraclides Ponticus iunior, griekse grammaticus uit de 1e eeuw nC, leerling van → Didymus (1) Chalcenterus. Hij was werkzaam te Rome en schreef over mythologische, historische en grammaticale problemen drie boeken Λεσχαι (Conversaties) in sapphische → hendecasyllabi en in de duistere stijl van Lycophron.

Lit. Fragmenten bij E. Heitsch, Die griechischen Dichterfragmente der römischen Kaiserzeit 2 (Göttingen 1964). - Daebritz/Funaioli (PRE 8, 487v).

5. Heraclides Criticus, geograaf uit de 3e eeuw vC, van wiens werk Περι των εν τη ελλαδι πολεων (De steden van Griekenland) excerpten bewaard zijn gebleven, waarin op zeer aanschouwelijke wijze Attica, Boeotië, Euboea en Thessalië worden behandeld.

Uitg. F. Pfister, Die Reisebilder des Herakleides (Sitzungsberichte Akad. Wiss. Wien, Philologisch-historische Klasse 227, 2, 1951). - Daebritz (PRE 8, 484-486). [Nuchelmans]

< >