Hera (‘Ηρα, ‘Ηερη), belangrijke griekse godin, in de mythologie dochter van Cronus en diens zuster Rhea. Evenals vier andere kinderen uit deze verbintenis werd ook Hera door haar vader opgeslokt.
Door de list van Metis en Zeus, haar jongere broer, aan het leven teruggegeven, werd zij opgevoed in het huis van Oceanus en Tethys. Als zuster en tevens gemalin van Zeus werd Hera in deze laatste functie als koningin der hemelgoden beschouwd. Ze was de speciale beschermgodin van het huwelijk - als zodanig heette zij ook Zygia en Gamelia - en samen met haar helpster en dochter → Eileithyia leidde zij de geboorte van een kind. De → hieros gamos tussen Zeus en Hera werd voltrokken in de tuin der Hesperiden; de gouden appels der Hesperiden waren een huwelijksgeschenk van Gaia aan Hera.Hera gold als de jaloerse echtgenote van Zeus, die zijn minnaressen en kinderen met haat achtervolgde. Ze joeg de Titane → Leto op, zodat deze geen plaats kon vinden om haar kinderen ter wereld te brengen. → Heracles, de zoon van Zeus en Alcmene, vervolgde ze tot zijn dood; pas na zijn apotheose verzoende zij zich met hem. Andere voorbeelden van Hera’s jaloezie zijn de waanzin waarmee zij → Ino en Athamas sloeg, die de kleine Dionysus, zoon van Zeus en Semele, hadden grootgebracht; ook Semele zelf dreef ze in het ongeluk door haar een bewijs van Zeus’ liefde te laten vragen. Zeus zag zich vaak genoodzaakt de door hem beminde vrouwen en kinderen aan de toom van Hera te onttrekken door ze te verstoppen of van gedaante te veranderen. Zo veranderde hij de argivische prinses → Io in een koe, maar Hera, die de list doorzag, liet de koe door een horzel opjagen totdat ze in Egypte belandde.
Hera nam deel aan de schoonheidswedstrijd om de gouden appel die → Eris op de bruiloft van Peleus en Thetis tussen de gasten had geworpen. Afgewezen door Paris, die zij met de toezegging van macht had trachten om te kopen, koos zij later in de strijd om Troje partij tegen de Trojanen en steunde steeds haar Argivers. Na de val van Troje bleef ze de Trojanen en hun aanvoerder Aeneas achtervolgen totdat deze zich definitief in Latium kon vestigen. Zeus en Hera waren de ouders van → Hephaestus, Ares, Eileithyia en Hebe. Van Hephaestus wordt ook verteld dat Hera hem in spontane creatie ter wereld had gebracht uit ergernis over het feit dat Athene uit het hoofd van Zeus geboren was. In ieder geval nam Hephaestus het steeds voor zijn moeder op, als er onenigheid dreigde tussen haar en Zeus.
Hera was zo goed als zeker van voorgriekse origine; haar naam wordt wel uitgelegd als het vrouwelijk van ‘ηρως. Over haar oorspronkelijke wezen bestaat echter veel verschil van mening: aardgodin? burchtgodin? patrones van de gehuwde vrouwen?
De oudste cultusplaats van Hera, die vooral door vrouwen vereerd werd, schijnt → Argos te zijn geweest; vandaar verbreidde haar eredienst zich over de rest van de Peloponnesus, over Boeotië, Attica, de eilanden van de Aegeïsche Zee (een zeer beroemd heiligdom bevond zich op Samos), Groot-Griekenland en Sicilië; elders kwam haar cultus weinig voor. De feesten ter ere van de godin heetten ‘Ηραια en werden vooral in Argos en op Samos met grote luister gevierd.
De Romeinen identificeerden Hera met Iuno.
In de beeldende kunsten werd Hera gewoonlijk voorgesteld als een statige vrouw, gekleed in een rijkgeplooid gewaad, getooid met een sluier of diadeem, en dikwijls met een scepter en granaatappel in de hand. Een beroemd archaïsch beeld, de Hera van Cheramyes, bevindt zich in het Louvre (ca. 550 vC; van Samos); een te Olympia gevonden kolossale vrouwekop behoorde vermoedelijk tot het archaïsche cultusbeeld aldaar; een klassiek type vertegenwoordigt de koploze Hera te Berlijn. Van het zittende Hera-beeld dat Polycletus ca. 420 vC in goud en ivoor voor Argos maakte kunnen we ons een voorstelling vormen aan de hand van afbeeldingen op munten. Op vazenschilderingen vinden we Hera vooral afgebeeld bij het Paris-oordeel, bij de apotheose van Heracles, bij de geboorte van Athene, bij de strijd tegen de Giganten en bij godenvergaderingen.
Lit. W. Roscher (Roscher 1, 2075-2134). S. Eitrem (PRE 8, 369-403). E. Homann-Wedeking (EAA 3, 1144-1147).
M. Nilsson, Geschichte der griechischen Religion 13 (Miinchen 1967) 427-433. L. R. Farnell, The Cults of the Greek States 1 (Oxford 1896) 179vv. [Suys-Reitsma/Nuchelmans]