Gamaliël (hebr. gamli’el: God heeft mij goed gedaan), volledig: Rabban Gamaliël de Oude (ter onderscheiding van zijn kleinzoon Gamaliël II), kleinzoon van Hillel, schriftgeleerde, farizeeër, aan wiens tussenkomst het te danken was dat de apostelen door het sanhedrin vrijgelaten werden (Hand 5,34-39).
Paulus dankte hem zijn opleiding in het farizeïsme (Hand 22,3). Volgens de christelijke legende zou hij in het geheim christen geweest zijn (Clem., Recog. 1,65), volgens de joodse traditie (Sota 9,15) was hij een van de beroemdste wetgeleerden. Op zijn naam staat een apocrief evangelie, verwerkt in een homilie, in koptische tekst en arabische vertaling reeds bekend, in ethiopische vertaling teruggevonden en uitgegeven door M. A. van den Oudenrijn, Texte zur Pilatus-Literatur (Fribourg 1959); vgl. Hennecke 1,376v.Lit. Schürer 2, 429-431. StB 2, 636-639. [v. d. Bom]