Naam van een verzameling excerpten uit klassiek-romeinse juridische werken en de keizerlijke wetgeving, fragmentarisch bewaard in een palimpsest van de Vaticaanse bibliotheek (Cod.
Vat. 5766; onderste tekst, die de Fragmenta Vaticana bevat, uit de 4e of 5e eeuw) en in 1821 ontdekt door kardinaal A. Mai. Titel noch auteur noch diens bedoeling zijn bekend. Te oordelen naar de fragmenten was het geheel een ruim opgezet werk, waarin excerpten uit de werken der klassieke juristen, o.a. → Papinianus, Paulus en Ulpianus, en uit keizerlijke constituties per materie in verschillende titels waren gerangschikt. Het ordeningsbeginsel binnen de titels heeft men nog niet kunnen achterhalen. Uit de constituties, waarvan de oudste geciteerde uit 205 dateert, blijkt dat de auteur de → codex Theodosianus (438) niet heeft gebruikt, maar wel westromeinse uitgaven van de codices Gregorianus en Hermogenianus. De meest recente constituties zijn van 312-318; enkele van 330 en 372 zijn later toegevoegd. Mommsen meent dan ook dat de verzameling kort na 318 is ontstaan. Het belang van de F.V. is enerzijds gelegen in de onbekende teksten die ze bevatten, anderzijds in het interessante vergelijkingsmateriaal dat ze bieden voor de → digestenkritiek. Lit. Uitgaven: Editio princeps van A. Mai en F. Bluhme (1823). Beste edities: T. Mommsen, Codicis Vaticani N. 5766 (Abh. Berliner Akad. Wiss. 1859, Berlin 1860). Id. in P. Krüger/T. Mommsen/G. Studemund, Collectio librorum iuris anteiustiniani 3 (Berlin 1890). B. Kübler in P. Huschke/E. Seckel/B. Kübler, Iurisprudentiae anteiustinianae reliquiae 2, 28 (Leipzig 1927). - Brassloff (PRE 7, 76-80). F. Raber (PRE, Suppl. 10, 1965, 231-241). [Macours]