Woordenboek der oudheid

Prof. dr. J. Nuchelmans - Dr. J.H. Brouwers (1976)

Gepubliceerd op 21-02-2025

DEFIXIONUM TABELLAE

betekenis & definitie

Technische benaming voor bepaalde documenten uit de antieke magische praktijk.

Ze bestaan uit rechthoekige, meestal loden plaatjes van ca. 1 dm2, waarvan er vele honderden opgevouwen of opgerold en vaak met een spijker doorboord (defixio van defigere ’vasthechten, doorboren’ zie ’betoveren, vloeken’), vooral in graven, verder in tempeldomeinen, in bronnen en putten gevonden zijn. Op de defixionum tabellae is, doorgaans in het grieks, een vervloekingstekst gegrift, door meestal volkse elementen gericht tegen tegenstanders in een proces, dieven en kwatongen, liefdesrivalen of weerspannige geliefden, vijandige supporters en mededingers - of hun paarden - bij wedstrijden. Dit oorspronkelijk griekse gebruik verbreidde zich met de hellenistische beschaving over de romeinse wereld en handhaafde zich tot in de 5e en 6e eeuw nC. De vloektekst bleef tot ca. 100 vC beperkt tot een dwangformule, waarbij infernale machten de tegenstander tot machteloosheid moeten doemen; naderhand blijkt hij gewoonlijk aan de hand van ’toverboeken’, waarvan fragmenten bewaard zijn in papyri magici uit de 3e en 4e eeuw nC, opgesteld te zijn door vaklieden, die uitvoerig een pandemonisch heir, syncretistisch bijeengegaard uit oosterse, egyptische, joodse en zelfs christelijke elementen, oproepen om de tot in bijzonderheden uitgestippelde vloek te voltrekken. In taalkundig opzicht vormen de defixionum tabellae een belangrijke bron voor onze kennis van het volksgrieks en het vulgair latijn.Lit. E. Kuhnert (PRE 4, 2373-2377). - R. Wuensch, Defixionum tabellae in Attica regione repertae (CIG 3, Berlin 1897). A. Audollent, Defixionum tabellae. (Paris 1904). M. Jeanneret, La langue des tablettes d’exécration latines (Rev. de Philologie 40, 1916, 225-258; 41, 1917, 5-99, 126-153, 249-257; 46, 1922, 14-25, 130). M. Besnier, Récents travaux sur les d.t. (ib. 44, 1920, 5-30). E. Kagarow, Griechische Fluchtafeln (Lwów 1929). K. Preisendanz, Die griechischen und lateinischen Zaubertafeln (Archiv für Papyrusforschung 9, 1930, 119-154; 11, 1933, 153-164). E. Ziebarth, Neue Verfluchungstafeln aus Attika, Boiotien und Euboia (Sitzungsberichte Preuss. Akad. Wissenschaften 33, 1934, 1022-1050). G. Bjoerck, Der Fluch des Christen Sabinus (Uppsala 1938). P. Moraux, Une défixion judiciaire au Musée d’Istanbul (Mém. Acad. Roy. de Belgique 54, Bruxelles 1960). [Sanders]

< >