Bijnaam door Jezus gegeven aan de zonen van Zebedeüs, Jakobus en Johannes, misschien op grond van hun onstuimig karakter (vgl.
Lc 9,49. 54). De etymologie van het woord is nog niet opgehelderd. Mc zelf verklaart het met υιοι βροντης = zonen van de donder (profeten: vgl. Am 3,7v); misschien gaat Boanerges terug op het arameese bne rigza’ of rigza' (zonen van opwinding, onrust) volgens C. Torrey (ZAW 65, 1953, 228-247) van het onweer.Lit. P, Joüon, Boanerges (RScR 15, 1925, 438-444). O. Betz, Donnersöhne, Menschenfischer und der davidische Messias (Rev. Qum. 3, 1961, 41-70). [v. d. Bom]