Woordenboek der oudheid

Prof. dr. J. Nuchelmans - Dr. J.H. Brouwers (1976)

Gepubliceerd op 21-02-2025

AUTOLYCUS

betekenis & definitie

Autolycus (Αυτολυκος), griekse eigennaam:

1. Autolycus, legendarische zoon van de god Hermes en Chione. Door zijn eigen vader in bedrog en diefstal onderricht, groeide hij op tot een sluwe runderdief; hij woonde op de Parnassus. Autolycus zou de vader van Avesta

Odysseus’ moeder Anticlea, van Jasons moeder Polymede en van Sinons vader Aesimus geweest zijn. Toen Odysseus in zijn jeugd eens bij zijn grootvader verbleef, liep hij tijdens de jacht een wond op; aan het litteken daarvan werd hij na zijn terugkeer op Ithaca door Euryclea herkend.

2. Autolycus van Pitane in Aetolië, griekse wis- en sterrekundige (ca. 300 vC) en auteur van de twee oudste griekse verhandelingen over wis- en sterrekunde die volledig tot ons gekomen zijn:
1. Περι κονουμενης σφαιρας (De bewegende bol) bevat geometrische stellingen en bewijzen met betrekking tot de eigenschappen van horizon, polen en bolcirkels; Euclides heeft uit dit werk veel overgenomen.
2. Περι επιτολων και δυσεων (Opgang en ondergang), in twee boeken, stelt theorieën op over de ware en vermeende opgang en ondergang van sterren, mede in verband met de geografische breedte waarop de observaties worden gedaan.

Autolycus poogde voorts Eudoxus’ opvattingen over de concentrische hemelsferen zodanig te corrigeren dat rekenschap gegeven kon worden van de veranderingen in de afstanden van de planeten tot de aarde. De werken van Autolycus waren in de Oudheid zeer populair; ze zijn in talrijke handschriften overgeleverd, ook in arabische, hebreeuwse en latijnse vertalingen.

Lit. Uitgaven: Editio princeps van Rauchfuss (Straatsburg 1572; alleen de stellingen).

Beste moderne edities: met scholia en latijnse vertaling: F. Hultsch, Autolyci de sphaera quae movetur liber, de ortibus et occasibus libri duo (Leipzig 1885). J. Mogenet, Autolycus de Pitane, histoire du texte suivie de Pédition critique (Louvain 1950).

Duitse vertaling van A. Czwalina in Ostwalds Klassiker der exakten Wissenschaften (Leipzig 1931). - F. Hultsch (PRE 2, 2602-2604). [Nuchelmans]

< >