Naam van de basiseenheid in het romeinse monetaire stelsel tot in de 3e eeuw nC.
De ook als munt voorkomende delen van de as waren semis (1/2), triens (1/3), quadrans (1/4), sextans (1/6) en uncia (1/12); de veelvouden heetten → sestertius (2 1/2), quinarius (5) en denarius (10).Als muntstuk - steeds van koper, meestal met bijmenging van enig tin of lood - heeft de as een ingewikkelde en bewogen geschiedenis gehad. Ca. 289 vC werden in Rome en Zuid-Italië de eerste asstukken gegoten met een diameter van ca. 8 cm en een gewicht van één romeins (ca. 327 gram) of één oskisch pond (ca. 272 gram): het z.g. aes grave (zwaar geld). De exemplaren van de bekendste serie, het z.g. Janus-rostra-type, uit de 3e eeuw vC (ca. 235?) vertonen op de voorzijde de dubbele kop van Janus, op de keerzijde de voorsteven van een schip. Doordat steeds meer buitenlandse - meestal gouden en zilveren - munten in omloop kwamen en in Rome zelf vanaf 209 vC de zilveren → denarius werd geslagen, kreeg de koperen as steeds meer het karakter van een tekenmunt met weinig intrinsieke waarde; zij nam allengs af in omvang en gewicht. Nog in de 3e eeuw vC werd haar gewicht eerst tot de helft, later tot 1/6 van het oorspronkelijke pond teruggebracht (van toen af werd de a. niet meer gegoten, maar geslagen); in de 2e eeuw liep het terug tot 1/12 (= 1 uncia, 27,3 gram) en tenslotte in 89/88 vC tot 1/24 pond. Tussen 80 en 18 vC werden slechts bij uitzondering koperen munten aangemaakt. In laatstgenoemd jaar bracht keizer Augustus ook op monetair gebied orde in de chaos die tijdens en na de burgeroorlogen was ontstaan. Hij bracht een dupondius van 2 as en een sestertius van 4 as in omloop en bepaalde dat deze beide munten voortaan uit messing zouden bestaan met een gewicht van resp. 1/2 (13,65 gram) en 1 ons (27,3 gram), terwijl de nieuwe as vervaardigd zou worden uit het minder kostbare rode koper, maar daartegenover een gewicht van 11,2 in plaats van 6,82 gram (1/4 ons) zou hebben. Afgezien van geringe wijzigingen bleef deze verhouding bestaan tot ca. 200 nC. Na 250 werd de as nog maar zelden geslagen, ca. 275 verdween zij definitief.
Lit. Kubitschek (PRE 2, 1499-1513). - E. J. Haeberlin, Aes grave. Das Schwergeld Roms und Mittelitaliens (Leipzig 1910). M. Grant, From Imperium to Auctoritas. A Historical Study of Aes Coinage in the Roman Empire 49 B.C. - A. D. 14 (Cambridge 1946). E. A. Sydenham, The Coinage of the Roman Republic (London 1952). R. Thomsen, Early Roman Coinage 1-3 (Kopenhagen 1957-1961). [Nuchelmans]