Antigone (Αντιγονη, legendarische, bloedschennige dochter van de thebaanse koning → Oedipus en Iocaste, zuster van Ismene, Eteocles en Polynices.
Antigone vergezelde haar blinde vader naar Attica en verzorgde hem tot aan zijn dood. Teruggekeerd in Thebe, maakte ze de aanval van de → Zeven tegen Thebe mee en het tweegevecht waarin haar beide broers, de koning Eteocles en de landverrader Polynices, door eikaars hand vielen. Daarop belastte Creon, de broer van Iocaste, zich met het bestuur van de stad; hij verbood op straffe des doods de lijken der gesneuvelde vijanden, ook dat van Polynices, te begraven. Ondanks de waarschuwing van Ismene, die huiverde voor een ’onwettige’ daad, verzette Antigone zich tegen Creons wil en volgde de ongeschreven, goddelijke wetten der piëteit. Bij een poging het lijk van Polynices met zand te bedekken werd ze betrapt, gearresteerd en op bevel van Creon in een onderaardse kerker opgesloten. Toen Creon, gelaakt door de ziener Tiresias, zijn verblinding inzag, was het te laat. Zijn zoon Haemon, de verloofde van Antigone, was intussen de kerker binnengedrongen om Antigone te bevrijden en had zich, toen hij zag dat Antigone zich had opgehangen, in zijn zwaard gestort; ook Creons gemalin Eurydice had zelfmoord gepleegd.Dit is in grote trekken de geschiedenis van Antigone zoals ze ons bekend is uit Sophocles’ Antigone (ca. 442 vC). Er waren ook andere versies van in omloop. Zo vormde in Euripides’ Antigone, waarvan te weinig fragmenten over zijn om ons in te lichten over het juiste verloop van de tragische handeling, de liefde tussen Haemon en Antigone het hoofdthema.
In de beeldende kunst van de Oudheid komt Antigone zelden voor; de weinige vazen waarop ze is afgebeeld zijn hoofdzakelijk van apulische en etruskische oorsprong.
Tot in de moderne tijd heeft de figuur van Antigone vele toneelschrijvers geïnspireerd, zo onder meer Jean Cocteau (1928) en Jean Anouilh (1942); recente opera’s over Antigone zijn geschreven door Arthur Honegger (1930) en Carl Orff (1949).
Lit. E. Bethe (PRE 1, 2401-2404). - E. Beyfuss, Die Antigonesage in der Weltliteratur (1921). [Nuchelmans]