Woordenboek der oudheid

Prof. dr. J. Nuchelmans - Dr. J.H. Brouwers (1976)

Gepubliceerd op 21-02-2025

ALPHEÜS

betekenis & definitie

Alpheüs (Αλφειος), naam van:

1. Alpheüs, de grootste rivier van de Peloponnesus. Zij ontspringt bij Tegea in het zuidoosten van Arcadië, stroomt in noordwestelijke richting door Arcadië, vervolgens in westelijke richting door Elis, en mondt ca. 20 km ten westen van Olympia uit in de Ionische Zee. Thans Alfiós. De bovenloop schijnt in de loop der eeuwen verschillende wijzigingen te hebben ondergaan en verdwijnt hier en daar onder de grond; de benedenloop vormde de grens tussen Elis en Triphylia.
2. Alpheüs, de riviergod van Alpheüs (1), zoon van Oceanus en Tethys. Als jager zou Alpheüs een nimf uit het gevolg van Artemis, Arethusa, achtervolgd hebben. Deze vluchtte naar het eilandje Ortygia in de haven van Syracuse en werd daar door Artemis in een bron veranderd. Alpheüs werd veranderd in een rivier, maar het water daarvan vermengde zich bij de monding niet met dat van de zee, doch stroomde onder de zee door naar Ortygia om zich daar met Arethusa te verenigen.

Lit. Ovidius, Metamorfosen 5, 572-641. [Nuchelmans]

3. Uit het NT zijn twee personen bekend met name

Alpheüs (Αλφαιος; teruggaande op aramees halfaj: God geeft een plaatsvervanger), nl. de vader van de tollenaar Levi (Mc 2,14) en de vader van de discipel Jacobus (Mt 10,3; Mc 3,18; 1x6,15; Hand 2,14). Verdere personalia ontbreken. [v. d. Bom]

< >