Duits physicochemicus (Briesen 25 Juni 1864 -Zibelle, Oberlaus, 18 Nov. 1941), leerling van Ostwald, was sinds 1891 hoogleraar in de physische chemie te Göttingen, van 1905-1924 te Berlijn (tevens directeur van de Physikal. techn. Reichsanstalt te Charlottenburg), daarna, tot 1933, aldaar hoogleraar in de natuurkunde.
Hij heeft een groot aantal zeer belangrijke physisch-chemische onderzoekingen verricht, o.a. over de electromotorische kracht van electrische cellen (z electrochemie), over de soortelijke warmte bij lage temperaturen, over photochemische reacties, o.a. van chloorknalgas (z kettingreacties), over de chemische affiniteit, over de verbranding van ammoniak tot stikstofoxyden voor de salpeterzuurbereiding (bereiding van nitraten in Wereldoorlog I). Hij vond in 1897 de Nemst-lamp uit, die echter vrijwel direct door de wolfraamgloeilamp werd verdrongen. Het belangrijkst zijn wel zijn fundamentele onderzoekingen op thermodynamisch gebied, de verdelingswet van Nemst, maar vooral het warmte theorema van Nernst (1906), ook wel bekend onder de naam 3de hoofdwet van de thermodynamica (z entropie). Zijn ten dele onvoldoende bewijsvoering en formulering van dit theorema waren aanvankelijk de oorzaak van talrijke controversen. In Duitsland oefende hij lange tijd een sterke invloed uit op de physische chemie. In 1920 ontving hij de Nobelprijs voor scheikunde.
Het Nernst-effect is een thermomagnetisch verschijnsel. Hij werkte ook aan de constructie van een electrische piano.PROF. DR J. A. A. KETELAAR
Bibl. Theoretische Chemie v. Standpunkte d. avogadroschen Regel u. d. Thermodynamik (1893, 11de-12de dr. 1926, ook i. h. Eng. en Frans); Die theoretischen u. experim. Grundlagen d. neuen Wärmesatzes (1918, 2de dr. 1924); met A.
Schoenfliess, Einf. i. d. mathem. Behandlung d. Naturwissensch. (1901, 11de dr. 1931)
Lit: Festschrift W. N. (Halle 1912); M. Bodenstein, Ber. d. deutschen Chem. Ges. 75, A 79 (1942); A. Einstein, in: Science Monthly LIV (1942); Die Naturwissenschaften (1943).