koningin van GROOT-BRiTTANNiË en IERLAND (Kensington-paleis, 24 Mei 1819 - Osborne 22 Jan. 1901), enig kind van de in 1820 overleden hertog Edward van Kent (vierde zoon van George III) en van prinses Louise Victoria van Saksen-Koburg (gest. 16 Mrt 1861) werd na de vroege dood van haar vader opgevoed door haar oom, prins Leopold van Saksen-Koburg, die in 1831 koning van België werd, maar ook toen haar raadsman bleef. Nadat zij 20 Juni 1837 haar oom Willem IV was opgevolgd (gekroond 28 Juni 1838), huwde zij op aandrang van Leopold met diens neef, prins Albert van Saksen-Koburg.
Ook door haar Duitse gouvernante was zij geheel op Duitsland georiënteerd en vervuld van afkeer van haar ooms, George IV en Willem IV. Als koningin onervaren volgde zij eerst lijdzaam haar eerste minister, lord Melbourne en daarna de prins-gemaal, wie zij hoe langer hoe meer genegenheid en volgzaamheid toonde. Steeds was Victoria betrekkelijk weinig zelfstandig en sterk gehecht aan en onder invloed van haar raadgevers, wie zij, niet geheel volgens de regels ener constitutionele monarchie, nogal persoonlijke genegenheid of antipathie toonde. Zo liet zij in de jaren tussen 1850 en ’65 duidelijk haar afkeuring van Palmerston’s politiek merken en zij heeft later Gladstone nooit kunnen zetten, terwijl zij Disraeli (Beaconsfield) zeer hoog schatte en bijna slaafs volgde. Steeds verlangde zij, dat haar ministers haar van alles op de hoogte hielden en haar mening en goedkeuring vroegen.De dood van prins Albert (1861) schokte haar zo ernstig, dat zij zich een tijdlang geheel terugtrok en jarenlang alleen hiermee bezig was. Eerst haar regeringsjubileum in 1887 bracht haar weer terug in het politieke leven. Zij had toen reeds duidelijk blijk gegeven van een conservatieve staatkunde, die in een machtig imperialistisch Engeland, met de orthodox Anglicaanse kerk als onbetwiste staatskerk, haar ideaal zag en elke concessie aan de Katholieke Ieren verwierp. Bijzonder trots was zij, toen haar de titel keizerin van Indië (1876) werd verleend. Veel sympathie had zij voor de Schotten, speciaal de Hooglanders, en gaarne verbleef zij op Balmoral Castle. Haar hofhouding was eenvoudig en de familieband werd door haar sterk gevoeld en aangehouden, zodat haar eigen en aangetrouwde kinderen haar leiding moesten blijven aanvaarden en zeer vaak haar critiek te horen kregen. Haar kinderen waren: Victoria („princess royal”, gehuwd met de Duitse keizer Frederik III), de latere koning Edward VII, Alice (gehuwd met Lodewijk van Hessen-Darmstadt), Alfred, hertog van Edinburgh, Helena (gehuwd met Christiaan van Sleeswijk-Holstein), Louise (gehuwd met John Douglas Sutherland, hertog van Argyll), Arthur, hertog van Connaught, Leopold, hertog van Albany en Beatrice (gehuwd met Hendrik van Battenburg, wiens dochter huwde met Alfons XIII van Spanje). z stamboom huis Windsor.
Bibl.: Letters of Queen Victoria, 1837-1861 (1908), 1862-1885 (1926), 1885-1901 (1931), g din; Leaves from the Journal of our Life in the Highlands (2 din, r868 en 1884).
Lit.: E. F. Benson, Queen Victoria (2de dr. 1938); F. Hardie, The Political Influence of Queen V. (1938); Clare Jerold, The Early Court, The Married Life, en The Widowhood of Queen V. (3 din, I9I2-’16); S. Lee, Queen V., a Biography (1902); Lytton Strachey, Queen V. (6de dr., 1937); Joha. K.
Oudendijk, Koningin Victoria (1947); R. Fulford, The Prince Consort (1949).