Winkler Prins Encyclopedie

E. de Bruyne, G.B.J. Hiltermann en H.R. Hoetink (1947)

Gepubliceerd op 06-08-2022

Thailand

betekenis & definitie

(Siamees: Prades Thai, of Muang-Thai = Land der vrijen), is een koninkrijk in Achter-Indië, oorspronkelijk bekend onder de naam Siam, doch van 1939-1945 en wederom sedert 1948 Thailand geheten. Het land strekt zich uit ten N. van de Golf van Siam en beslaat voorts het noordelijk deel van het schiereiland Malaka.

Dit laatste deel van Thailand is met de hoofdmassa van het land verbonden door een zeer smalle corridor langs de kust van de Golf van Siam.Thailand ligt tussen 6 en 20° N.Br. en 97,51 06° O.L., wordt in het N.W. en W. begrensd door Birma, in het N.O. en O. door Indo-China, in het Z. door de Golf van Siam, terwijl de zuidgrens op Malaka wordt gevormd door de Maleise Federatie en de W.grens door de Golf van Bengalen. De opp. bedraagt ca 511 900 km2, waarvan ca 77 800 km2 op het schiereiland Malaka. De bevolking omvat (1952) ca ig 375 000 zielen, de bevolkingsdichtheid is ca 37 per km2. Voor verdere demografische gegevens zie hieronder bij bevolking. De hoofdstad is Bangkok.

Bodemgesteldheid en kusten

Physisch-geografisch kunnen in Thailand vier hoofdlandschappen worden onderscheiden.

1. In het W. wordt de grens met Birma gevormd door een in N.-Z. richting verlopend bergland (Tenasserim-keten), dat een deel vormt van het grote Alpiene plooiingsgebied in Vooren Achter-Indië. Het wordt ook aangeduid als de centrale Cordillere van Achter-Indië en bestaat uit een aantal ketens, meestal uit graniet met omhullende metamorfe sediment-gesteenten (kalk, leisteen en zandsteen). Deze gesteenten dateren uit het PermoGarboon en zijn waarschijnlijk in het Krijt geplooid. Het bergland is in het N.W. het hoogst (Doi Intanon, 2576 m, Doi Angka, 2580 m) en daalt naar het Z. geleidelijk af tot het bij de landengte van Krah niet meer dan ca 75 m hoog is. Zuidelijker op Malaka treden echter weer een aantal N.-Z. gerichte bergketens van kleinere omvang op die een hoogte van 1700 m bereiken.

De hellingen zijn over het algemeen steil; de toppen hebben vrijwel gelijke hoogte en bestaan grotendeels uit graniet. In het Z. is het gebergte zeer rijk aan tinerts (tinmijnen in het gebied van Pang Nga, Takuapa, Renong (beide aan de westkust) en op het eiland Puket aan de westkust). De verdere bodemschatten van Thailand omvatten antimonium, steenkool, goud, zilver, ijzer, koper, zink, lood, mangaan, molybdenum, wolfram, robijnen, saffieren en zircoon, alles in betrekkelijk geringe hoeveelheden.

2. In het N.O. gaat de centrale Cordillere over in het Noordsiamese bergland (Noord-Laos), dat een gemiddelde hoogte van ca 1500 m heeft en door de Menam en zijn bijrivieren in een aantal ketens met tussengelegen bekkens is versneden.
3. Naar het Z. toe gaat dit bekkenlandschap over in de brede en vruchtbare vlakte van de Menam, die tussen het Siamees-Birmaanse grensgebergte en het Koratplateau in ligt. Deze vlakte vormt het kernlandschap van Thailand.
4. In het O. ligt het grote, eenvormige Koratplateau met een gemiddelde hoogte van 100200 m, uit vlakke lagen onvruchtbare roodachtige zandsteen bestaand. In het W. heeft dit plateau een verhoogde rand (Dong Praya Yen), evenals in het Z. (San Kampeng, Pnom Dang Rek).

De kusten zijn sterk ingesneden, vooral de oostkust en westkust op het schiereiland Malaka, die bovendien bezaaid is met talrijke kleine eilanden. De delta van de Menam vertoont het gebruikelijke vlakke, moerassige karakter; voor de mond bij Bangkok ligt een enorme zandbank, die de haven ontoegankelijk maakt voor grote zeeschepen.

Geologische gesteldheid

Het grootste deel van Thailand wordt gevormd door een romplandschap uit kristallijne en palaeozoïsche gesteenten, waarbij in het W. de geologisch zeer jonge plooiingszones van de centrale Achterindische Cordillere aansluiten. De vlakte van de Menam vormt hiertussen een groot dalingsgebied, waarin de rivier met zijn talrijke bijrivieren grote hoeveelheden uit het bergland meegevoerd vruchtbaar slib deponeert. Door de sterke chemische verwering vormt de bodem een dikke laag, waarvan de samenstelling door de gesteenten van de ondergrond wordt bepaald; zo vindt men in het bergland op het graniet puinbodems en op de kalksteen terra rossa. In de vlakte zijn laterietbodems te vinden, dikwijls van aanzienlijke dikte.

Rivieren

De hoofdrivier van Thailand is de Menam, die uit een viertal bronrivieren ontstaat en de belangrijkste scheepvaartweg van het land vormt. Hij is tot Bangkok voor schepen tot 2000 ton bevaarbaar. De rivierbeddingen zijn in de regentijd met geweldige watermassa’s gevuld; de hoogste stand valt in de herfst (Oct.). De Salween vormt over korte afstand de grens met Birma, doch heeft verder geen aandeel aan de bevloeiing van Thailand. Het Koratplateau watert af naar de Mekong, de hoofdrivier van Indo-China die over grote afstand de grensrivier met Thailand vormt. In de regentijd zijn de lagere delen van dit plateau overstroomd, doordat de hoge stand van de Mekong de waterafvoer bemoeilijkt; het overstroomde deel is dan voor de rijstbouw onbruikbaar.

Klimaat

Thailand ligt geheel in de zone der tropenklimaten en heeft een moessonklimaat; het natte seizoen (Mei tot Oct.) valt samen met de Z.W.-moesson in de Golf van Bengalen. De westelijke hellingen der centrale Cordillere, de oostkust van de Golf van Siam en de Z.W.-rand van het Koratplateau liggen aan de loefzijde van de Z.W. moesson en hebben een aanzienlijke regenval (ca 2000 mm); de bergen in het N. en de vlakke gebieden liggen in de regenschaduw en hebben ca 1000-1500 mm. Het op Malaka liggende deel heeft een tropisch regenklimaat met 2000-3000 mm neerslag. De neerslaghoeveelheden lopen van jaar tot jaar sterk uiteen, hetgeen van diepgaande invloed is op de resultaten van de landbouw.

De temperatuurverdeling is voor Thailand als volgt: Chieng-Mai (N.-Thailand): Dec. 21,8 gr. C.; Mei 28,3 gr. C. Jaar 25,6 gr. C. Neersl. 1181 mm. Bangkok (Midden-Thailand): Dec. 24,8 gr. C.; April 26,7 gr. C. Jaar 26,7 gr. C. Neersl. 1487 mm. Sengora (Malaka): Febr. 22 gr. C.; Juli 34 gr. C.

Naar de gang van temperatuur en neerslag wordt het jaar verdeeld in een regentijd (Mei-Oct.), een overgangsmaand (Nov.), een koele tijd (Dec.-Febr.) en een warme tijd (Maart-begin Mei). In enkele delen van Malaka zijn ook Nov., Jan. en Dec. natte maanden.

Plantenkleed

Het op Malaka liggende deel is vrijwel geheel bedekt met tropisch regenwoud; ook de westflanken van de centrale Cordillere en de Z.W.-rand van het Koratplateau hebben door hun grote regenval (meer dan 2000 mm) tropische regenwouden. Noord-Thailand is bedekt met echt moessonwoud, dat uitstekende houtsoorten levert (vul. teakhout). Het overige deel van het land bestaat, voor zover het niet in rijstland is omgezet, uit moesson-droogwouden, die s winters kaal zijn. De oostelijke hellingen der centrale Cordillere, het Koratplateau en de rand van het Menambekken hebben een nog schraler begroeiing, waarin doornstruiken en bamboebossen overheersen. Langs de gehele kust komt een mangrove-vegetatie voor.

Dierenwereld

De katachtigen zijn vertegenwoordigd met tijger, luipaard en enkele andere soorten. De Indische olifant is inheems en wordt op grote schaal als werkdier gebruikt, o.a. bij het vervoer van teakhout. Verder komen de honingbeer en de twee-hoornige rhinoceros voor. Van de wilde runderachtigen kunnen de banting en de waterbuffel genoemd worden. Antilopen, verschillende hertensoorten, wilde varkens, ratten, vleermuizen en apen zijn talrijk vertegenwoordigd. Van de 56 verschillende slangensoorten zijn er 12 vergiftig. Krokodillen bevolken de rivieren. Zoet- en zoutwatervis is overvloedig en vormt met de rijst het voornaamste volksvoedsel. De vogelstand is zeer rijk en heeft vele soorten met Birma en Indo-China gemeen.

Bevolking

De hoofdmassa der bevolking wordt gevormd door de verschillende Thai-stammen, die vnl. het centrale deel bewonen. Zij zijn ontstaan uit een menging van de mongolideThai-volken,die in de 12de en 13de eeuw uit het N. de Menamvlakte binnendrongen, met de toen daar wonende Khmer-stammen die van Austro-Aziatische herkomst zijn. Van ongeveer dezelfde herkomst zijn de Lao-volken in het O. In het W. wonen de Shanstammen. In jongere tijd vindt vermenging met Chinezen plaats, die in vrij grote aantallen het land binnenkomen en een groot deel van de handel tot zich trekken. Hierdoor winnen ook de Tibeto-Chinese talen meer en meer veld en verdringen de oudere talen (Austrische talen op Malaka; AustroAziatische talen der Lawa en Kui (Koratplateau)). In moeilijk toegankelijke bergstreken zijn nog resten van vroegere bevolkingen overgebleven (Karen, Kha, Yao en op Malaka Negrito’s). De bevolking is thans als volgt verdeeld: Thai (Siamezen) ca 91 pct, Chinezen ca 4 pct, Indiërs en Maleiers ca 3,5 pct, andere volken ca 1,5 pct. De grootste bevolkingsconcentratie bevindt zich in de Menamvlakte (40-86 per km2); in de overige delen is de bevolkingsdichtheid veel geringer. In het bergland leeft de bevolking vnl. in de bekkenlandschappen tussen de ketens. Op Malaka is de O.helft dichter bewoond dan de W.zijde, waar malaria heerst. Door de tinmijnbouw neemt ook hier de bevolking toe. De enige grote stad is Bangkok; slechts 6 pct der bevolking woont in steden en grotere vestigingen. Het geboortecijfer is (1952) 28,1, het sterftecijfer 10,6, de kindersterfte 68,2 per 1000 levendgeboren kinderen.

De Siamezen zijn monogaam en hun huwelijkszeden verschillen niet zeer veel van die der Europese volken. Er is een neiging om de inheemse klederdracht te vervangen door de Europese.

Godsdienst

Het merendeel der bevolking behoort tot de Boeddhistische godsdienst. In 1952 was de verdeling der godsdiensten als volgt: Boeddhisten ca 95 pct, Islamieten ca 4 pct, Christenen 0,4 pct, anderen 0,2 pct. Er waren (1945): 19760 Boeddhistische tempels, ca 113 700 priesters en ca 60 000 novieten. De priesterkaste heeft grote invloed in het volksleven; zij verricht de zegeningen en andere riten die elke handeling van enig belang zowel in het persoonlijke als in het openbare leven der bevolking begeleiden. Zij wordt onderhouden door de gaven der bevolking.

Onderwijs

Het onderwijs is althans nominaal verplicht voor kinderen van 7-14 jaar. Op de dorpsscholen, die door jongens en meisjes in ongeveer gelijke getalsverhoudingen worden bezocht, is het onderwijs voor een groot deel nog in handen van Boeddhistische priesters. In 1948 hadden de scholen in totaal ca 2,3 millioen leerlingen. Het hoger onderwijs is geheel in Bangkok geconcentreerd; daar bevinden zich de in 1917 gestichte Tsjoelalongkorn Universiteit, de Universiteit der Morele en Politieke Wetenschappen (gesticht 1934), de Medische Universiteit, de Landbouw-Universiteit en de Universiteit der Schone Kunsten. De gezamenlijke studentenbevolking dezer instellingen bedroeg in 1948 ca 10 500. Voor een Aziatisch land is het percentage analphabeten betrekkelijk laag (31 pct). Het aantal analphabeten onder de vrouwen bedraagt ca driemaal dat der mannen.

Middelen van bestaan

Thailand is, evenals de overige Z.O.-Aziatische landen, vrijwel uitsluitend een landbouwland. Van de bevolking is ca 85 pct bij de landbouw betrokken, slechts ca 2 pct werkt in de industrie. De bodem is over het algemeen zeer vruchtbaar en hoewel de levensstandaard der landbouwbevolking naar Westerse maatstaf laag is, ligt hij toch hoger dan die der omringende Oostaziatische landen. De toenemende aanraking met de geldeconomie doet zich echter ook hier voelen: een steeds toenemend deel van de grond geraakt in handen van geldschieters, die door hypotheken en voorschotten de bevolking economisch aan zich trachten te binden.

LANDBOUW

Het voornaamste, tevens vrijwel het enige, landbouwproduct is rijst, die op de bekende Oostaziatische wijze grotendeels op natte sawah’s wordt verbouwd. Rijst vormt met vis het hoofdvoedsel van de bevolking. Behalve rijst is er enige productie van kokosnoten, tabak, peper en katoen, terwijl ook de rubberaanplant wordt bevorderd.

Ter bevordering van de rijstproductie is men in 1950 begonnen met de tenuitvoerlegging van een groot irrigatieplan, waarbij bij Chainat, ca 150 km boven Bangkok, een dam in de Chao Phya zal worden gebouwd, waardoor de watervoorziening van een gebied van ca 9150 km2 wordt veiliggesteld.

BOSBOUW

Het voornaamste product van de bosbouw is teakhout in diverse soorten. Het bosoppervlak van Thailand bedraagt 60 a 70 pet van de totale oppervlakte. In het N. overheerst gemengd loofbos, waarin het zo gezochte teakhout (Tectona grandis Linn.) rijkelijk voorhanden is. In het N.O. komt een andere soort voor (Pentacme Siamensis Kurz), terwijl in de overige bossen een houtsoort, bekend als Tang (Diptocarpus alatus Roxb.), voorkomt. Bij de houtkap werd op grote schaal gebruik gemaakt van olifanten; het hout wordt in het natte seizoen in grote vlotten stroomafwaarts over de Menam naar Bangkok getransporteerd. Een klein deel wordt echter over de Mekong naar Indo-China vervoerd en een ander deel via de Salween naar Birma. Van de handel in teakhout is ca 45 pct in Engelse handen, 40 pct in die van de regering van Thailand, terwijl slechts 15 pct door plaatselijke concessionarissen wordt verwerkt.

VEETEELT

De veestapel bestaat voor het merendeel uit ossen en buffels, die als trekdier bij de landbouw onmisbaar zijn. Het aantal werkolifanten loopt terug, waarschijnlijk door toenemende mechanisering van de teakhoutwinning (1938: 10970, 1945: 3583).

MIJNBOUW

De mijnbouw houdt zich, in weerwil van de gevarieerde bodemschatten (z geologie), vnl. met de tinwinning bezig. De tinmijnen liggen op Malaka en op het voor de kust hiervan liggende eiland Puket. De tingebieden zijn moeilijk toegankelijk hetgeen hun ontwikkeling remt. De tinproductie liep sedert het topjaar 1940 achteruit van 17 391 ton tot ca 1000 ton in 1946, doch steeg in de na-oorlogsjaren weer tot 9654 ton in 1951. Thailand neemt onder de tinlanden de vierde plaats in. Ijzererts wordt in een groot deel van Thailand aangetroffen, doch is van laag gehalte. Lood komt samen met tin voor bij Patani en Kanburi; ook wolfram wordt samen met tinerts aangetroffen. Alluviaal goud komt in de meeste rivieren voor; er is echter slechts één goudmijn, nl. de Litcho-mijn.

Handel en verkeer

HANDEL

De handelsbalans van Thailand vertoont een constant uitvoeroverschot.

VERKEER

Het landverkeer staat in Thailand nog aan het begin van zijn ontwikkeling. Het spoorwegnet is met ca 3300 km, de grootte van het land in aanmerking genomen, van zeer geringe omvang, evenals het wegennet (6725 km in 1949, waarvan slechts een goede 350 km als eerste-klaswegen kan gelden). In 1936 werd een wegenplan opgesteld voor de aanleg van ca 14 500 km autowegenin 18 jaar. Het aantal personenauto’s bedroeg op 1 Jan. 1951 dan ook slechts 10 200, het aantal vrachtauto’s 6570. Het merendeel van deze voertuigen is geconcentreerd in Bangkok en onmiddellijke omgeving, dat zowel voor het spoorwegnet als voor het wegennet het uitgangspunt vormt (spoorlijnen Bangkok - Chiengmai, Bangkok - Vien Ghan (Indo-China), Bangkok - Singora - Singapore en Bangkok - Korat - Ubon (Indo-China). Het merendeel der treinen heeft diesel-electrische locomotieven.

In een groot deel van Thailand is echter de ossewagen nog het enige vervoermiddel. De olifant is als lastdier, behalve in de teakbossen, vrijwel verdwenen. In de bergstreken wordt nog veel van menselijke draagkracht gebruik gemaakt.

Bangkok is de enige moderne haven; de scheepvaartbeweging bedroeg er in 1937/38 1648 schepen met ca 2,2 millioen ton en in 1948 2275 schepen met 992 500 ton. De kustvaart wordt, buiten de gevaarlijke moessontijd, met enkele kleine stoomvaartuigen onderhouden.

Het luchtverkeer wordt verzorgd door een drietal maatschappijen:

1. de Thai Arways Co. Ltd (TAC), binnenlandse lijnen en de verbindingen van Bangkok met Penang-Singapore, Saigon Hongkong en Rangoon-Calcutta;
2 de Pacific Overseas Airlines (Thailand) Ltd (POAS), Bangkok - Hongkong en Bangkok-Singapore;
3. de Transatlantic Airlines (Thailand) Ltd (TAAS), die chartervluchten uitvoert.

Van de internationale luchtvaartmaatschappijen, die Bangkok aandoen, zijn de Pan American World Airways, de British Overseas Airways, de K.L.M., de Air France en de Indian Overseas Airways de belangrijkste.

Geldwezen

De munteenheid van Thailand is de bakt, verdeeld in 100 satang en met een waarde van ca ƒ 0, 17. De verhouding met de dollar is die van 12,50 baht = 1 S. Het goudgehalte van de baht werd, nadat Thailand in 1932 van de gouden standaard was afgeweken, op 26 Sept. 1949 bepaald op 0,0710935 g fijn. In Febr. 1945 vond een geldzuivering plaats, waarbij de biljetten van 1000 baht werden ingetrokken tegen afgifte van obligaties met looptijd van één jaar. De bankbiljettencirculatie bedroeg in Dec. 1950 3256 millioen (in Dec. 1941 297 millioen) baht. Het recht van uitgifte van bankbiljetten, dat oorspronkelijk bij de schatkistafdeling van het ministerie van Financiën berustte, ging in 1942 over op de in dat jaar opgerichte Bank van Thailand, die behalve de biljettenuitgifte ook andere bankzaken behartigt. In Bangkok vindt men behalve Thailandse banken ook bijkantoren van in Oost-Azië opererende banken, w.o. ook de Nationale Handelsbank (Ned.). Thailand telt (1948) 48 handelsbanken.

Bestuur

De huidige koning is sedert 9 Juni 1946 Phoemiphon Adoeldet (geb. 5 Dec. 1927). Tot 24 Juni 1932 was Thailand (toen nog Siam) een absolute monarchie. Na verschillende staatsgrepen (zie hierna bij geschiedenis) is thans de constitutie van 1932 weer van kracht, waarbij de volksvertegenwoordiging uit één kamer bestaat, die uit twee soorten leden is samengesteld, de ene helft wordt gekozen, de andere helft op voordracht der regering door de koning benoemd. Een Hogerhuis is er niet.

Administratief is Thailand verdeeld in 71 provincies (tsjangwads), elk onder een commissaris, die verantwoording schuldig is aan de minister van Binnenlandse Zaken. De changwads zijn onderverdeeld in 412 districten (amphurs) en deze weer in 4533 gemeenten (tambons).



Vlag en wapen

De vlag van Thailand is rood-wit-blauw-witrood in horizontale banen met in het midden een voorstelling van de witte olifant, het heilige dier van Thailand, op een rood cirkelvormig veld. Het wapen toont een gestileerde voorstelling van de heilige Garoeda-vogel in rood.

Weermacht

In Thailand bestaat algemene dienstplicht met een eerste-oefeningstijd van 2 jaar, waarna de dienstplichtigen beschikbaar blijven: 7 jaar in de Eerste reserve; 10 jaar in de Tweede reserve en 6 jaar in de Derde reserve.

Het LEGER is georganiseerd in twee legerkorpsen en een zelfstandige divisie. Het totale aantal eenheden omvat 28 infanteriebataljons, 4 cavalerieregimenten, 10 afdelingen artillerie, 5 bataljons verbindingstroepen, 1 regiment van twee bataljons luchtafweer, 1 tankregiment van twee bataljons en i transportbataljon. Er is een Legerraad waarvan de opperbevelhebber voorzitter is.

De MARINE bestond op het einde van 1951 uit: 2 schepen voor kustverdediging, 4 fregatten, 10 torpedoboten, 4 onderzeeboten, 2 oefenschepen, 5 motortorpedoboten, 3 patrouille-vaartuigen, 1 vloot-mijnenveger, 2 mijnenleggers voor de kuststrook, 3 motor-mijnenvegers, 8 motorbarkassen en 31 andere vaartuigen. Het marinepersoneel bestaat uit 10 000 officieren en minderen. Te Kled Keo, Cholburi is de Kon. Marine-Opleidingsschool. Aan de mond van de Menam bevinden zich de Paknam-forten. Een zandbank (drempel) belet, dat schepen met een diepgang van meer dan 13 voet naar Bangkok opvaren. Er is een baggerplan in uitvoering en men hoopt een kanaal door de drempel te kunnen graven tot een diepte van 26 voet. De marinescheepswerf is kortgeleden herbouwd en het graven van een grote nieuwe haven ligt in het voornemen.

Lit.: W. D. Reeve, Public Administration in Siam (1951).

Taal en letterkunde

De TAAL van Thailand (het Siamees) behoort met het Lao tot de zuidelijke groep van de T’ai-talen (Indo-Chinese talenfamilie) en wordt gesproken in Centraal- en Zuid-Thailand en gedeeltelijk ook in het N. en het O. Ook deze taal wordt gekenmerkt door haar zuivermonosyllabische woorden (oorspronkelijk ca 2000 in aantal) die dank zij de vijf toonhoogten of accenten vatbaar zijn voor meer dan één betekenis. Lidwoord, geslacht, getal en flectie zijn onbekend: accent en woordplaatsing zijn daarentegen van het grootste belang. Het gebezigde alphabet, met 44 consonant- en 33 vocaaltekens te lezen van links naar rechts, stamt uit Zuid-Indië en kreeg zijn definitieve vorm in de 13de eeuw.

LETTERKUNDE. De Siamese letterkunde waarvan het oudste document, de inscriptie van vorst Ram Khamphengs, opklimt tot 1292, is in grote mate van de Indische resp. Boeddhistische letterkunde afhankelijk. Zeer verspreid is in dit verband Pattama Sompothiyan, het leven van Boeddha. Naast enkele legendarische en mythologische verhalen, waarvan de originaliteit zeer moeilijk vast te stellen is, vermits de invloeden uit Indië, Java, Bali, China en Cambodja gewerkt hebben, alsmede enkele oude wetteksten (vijf canons waarvan sommige invloed van de wetten van Manu verraden), dient vooral de lyrische poëzie (de zgn. Nirat-poëzie) vermeld, gesteld in de drie meest voorkomende metra: Klon, Kap en Klong. Als grootste dichters gelden in Thailand vorst Treirlok (1448-’88), Phra Maharajagru en zijn zoon Sri Praj. Zeer geliefd zijn ook de spreuken van Phra Ruang, de nationale heldenkoning.

Lit.: O. Frankfurter, Elements of Siamese Grammar (1900); Linguistic Survey of India, II (1904); G. Schlegel, Siamese Studies (Leiden 1902); B. Cartwright, A Siamese English Dictionary (Bangkok 1907); H. Maspéro, Contrib. à l’ét. du système phonétique dans les langues Thai (1911); R. Le May, An Asian Arcady (1926); Idem, Siamese Tales (1930); Trittel, Einführung in das Siamesische (1930).

Beeldende kunst

Van een eigenlijke Thaise kunst kan feitelijk eerst sprake zijn na de inbezitneming van het tegenwoordige Thailand door de Thais in de loop van de 13de eeuw. Ruimer genomen echter kan onder Thaise kunst worden verstaan de kunst, of liever de kunsten, die achtereenvolgens, en soms ook naast elkaar, tot ontwikkeling kwamen in de op het gebied van het tegenwoordige Thailand gevestigde, gehindoeïseerde rijkjes. Er laten zich dan onderscheiden:

1. Een oudste periode (ca 2de tot 5de eeuw n. Chr.), gedurende welke de oorspronkelijke bewoners van de Menamvallei, de met de Khmers verwante Mön-volken, de rechtstreekse invloed van de Indische kunst, vnl. van het Zuidindische kunstcentrum Amaravati (bloeitijd ca 150-300 n. Chr.), ondergingen. Uit deze tijd dateren o.a. bronzen Boeddha-beelden, gevonden te Phong Tük en Korat, die het Amaravati-type zuiver vertonen.
2. In de hierop aansluitende periode (ca 5de tot 10de eeuw) kwam in de Menamvallei en het N. deel van het Maleise schiereiland het gehindoeïseerde Mön-rijk Dvaravatï, hoofdstad Lopburi aan de beneden Menam, tot bloei en ontstond er onder invloed van de Indische Gupta-school een beeldhouwkunst die in hoofdzaak van kwarts en kalksteen gebruik maakte en een Boeddha-beeld produceerde waarvan de ietwat „boerse” gelaatstrekken het inheemse volkstype duidelijk verraden. Hiernaast komen ook hindoeïstische voorstellingen voor, o.a. Vishnu- en Ardhanari-beelden van een stijl nauw verwant aan die van de contemporaine preAngkoriaanse kunst van Cambodja.
3. Met de verovering van Lopburi door de Khmers in het begin van de 11de eeuw en de inlijving van de Zuidelijke Menamvallei in het Khmerse rijk werd de Khmerse periode van de kunst ingeluid (tot midden 13de eeuw) en onderging deze, met behoud van eigenaardigheden uit de voorafgaande tijdperken, krachtige invloeden van de zijde van het naburige Cambodja.
4. Inmiddels was het Zuidelijke verlengstuk van het rijk op het Maleise schiereiland afwisselend onder de macht gekomen van zijn Zuidelijke buren Criwidjaya en Java, waarvan het de culturele invloed in sterke mate onderging (7de tot 13de eeuw). Overblijfselen uit deze tijd zijn gevonden bij Ligor en Jaiya, o.a. een prachtige bronzen torso van Lokecvara (thans in het museum te Bangkok), een werkstuk van ontwijfelbaar Hindoe-Javaanse herkomst.
5. In het midden van de 13de eeuw ten slotte kwam de eigenlijke Thai-kunst tot ontplooiing, toen de Thaistammen, die reeds lang te voren vanuit hun stamland Yünnan het gebied der Möô-volken hadden geïnfiltreerd, onder de druk der Mongoolse expansie onder Dzjengis Khan, zich in steeds groter getale zuidwaarts gingen bewegen en met de stichting van Soekothai (Sukhodaya) aan de Meping en Tsjien Mai aan dezelfde rivier, meer naar het Noorden (1296), de grondslag legden van het koninkrijk Thailand. Er ontstond toen onder diverse invloeden, o.a. die van de Indische Pala-school en van de Singhalese beeldhouwkunst, een geheel nieuw type Boeddhabeeld, in brons uitgevoerd en gekarakteriseerd door het bezit van een ovaal gelaat, sterk gebogen wenkbrauwen en een gekromde neus, in geprononceerde tegenstelling tot het vierkante gelaat en de rechte wenkbrauwen en neus uit de voorafgaande Khmerse periode. In de verdere ontwikkeling van de Thaise plastiek (tot de 17de eeuw, daarna trad verval in) laten zich verschillende richtingen en scholen, meest van locale aard, onderscheiden — o.a. die van Oetong, Soekothai, Tsjien Saen en Ayoedhya, de hoofdstad sinds 1350.

Over de ontwikkeling van de pre-Thaise en vroeg-Thaise bouwkunst is weinig bekend. Het wachten is hier op het oudheidkundig onderzoek van de ruïnenvelden bij de oude kunstcentra Phra Pathom, Phong Tük, Lopboeri, Prachin, Haripoendjaya, Soekothai, Savankhalök e.a. Bouwwerken van vóór de Khmerse periode zijn, op een enkele uitzondering na, onbekend. (Voor de Khmerse tempels z Khmer en Angkor. Opmerking verdient dat de rijzige gikhara-torens van deze tempels de prototypen hebben geleverd waaruit later de zo karakteristieke /»rang-torens der Thaise architectuur zijn ontstaan.)

Sinds in het midden van de 15de eeuw Cambodja een vazalstaat van Thailand was geworden had er een innige vermenging van de beide culturen plaats met als gevolg dat Thaise en Cambodjase zeden en gebruiken, hun kleding, opschik, muziek en danskunst ten nauwste aan elkaar verwant zijn. Op het gebied der kunstnijverheid — vnl. houtsnijkunst, lakwerk, ceramiek, weef-, borduur- en edelsmeedkunst -— hebben de Thais een hoge graad van perfectie bereikt, terwijl het toneelspel in verschillende vormen — o.a. de mimische uitbeelding van het Ramakien (Rama)epos en andere sagenstof (khon en lakon), het schimmentheater (nang) en het marionettenspel (hun) — zich bij hen in een enorme populariteit verheugt.

PROF. DR F. D. K. BOSCH

Lit.: Döhring, Buddh. Tempelanlagen in Siam (1920); Siam, I Land und Volk, II Die bildende Kunst (1923); Goedès, Le Musée Nat. de Bangkok, Ars Asiatica XII (1928); Le May, Buddhist Art in Siam (1938); Boeles, Buddh. kunst in Th., Maandbl. v. Beeld. Kunst XVIII, 1941, en XIX, 1942; De Buddh. iconografie v. N.-Th., Cult. Ind. III (1941).

Geschiedenis

Het eerste volk, waarvan de aanwezigheid in Thailand vaststaat, was dat der Món, verwant aan de Khmer van Cambodja. In de 8ste eeuw n. Chr. beheersten de Mön, die het Boeddhisme aanhingen, het gehele N. van het huidige Thailand. Het midden en het N.O. van het land werd van de iode tot de 12de eeuw overheerst door Cambodja, terwijl het Z. onder het gezag van Criwidjaya stond. Sedert de gde eeuw drongen de Thai (of Siamezen), uit Zuid-China afkomstig, in het land door, welke stammen in de 13de eeuw de overhand kregen. Er ontstonden toen twee onafhankelijke Thai-rijken: dat van Tsjieng Mai in het N. en dat van de Soekotai-dynastie in het Z. Het laatste wierp de Khmer van Cambodja met geweld uit het land. In 1350 scheidde de vorst van Oetong zich van het Soekotai-rijk af en stichtte een nieuwe dynastie met de hoofdstad Ayoedhya die aan het einde van de 14de eeuw geheel Thailand beheerste, met uitzondering van het uiterste Noorden, en tot 1767 aan de macht zou blijven. Aanvankelijk moest zij nog voortdurend oorlogen voeren met Cambodja, totdat de Thai in 1431 de hoofdstad van dat rijk, Angkor, innamen en de koning van Thailand zijn zoon op de troon van Cambodja plaatste.

In de 16de eeuw kwam Thailand voor het eerst in contact met Europeanen en wel met de Portugezen (1516). Sinds 1540 werden herhaaldelijk oorlogen gevoerd met de Birmanen. In 1556 veroverden dezen het rijk van Tsjieng Mai, dat tot 1790 aan Birma onderhorig zou blijven. In 1568 kwam ook het rijk van Ayoedhya voor korte tijd onder Birmaanse heerschappij. In de 17de eeuw verschenen ook Nederlanders, Engelsen, Denen en Fransen in de Thailandse havens. In de jaren tachtig poogden de laatsten, met behulp van de Griek Constantijn Phaulkon, Thailand tot een Frans protectoraat te maken. Op het laatste moment werd dit echter verijdeld: de Fransen moesten het veld ruimen en Phaulkon werd vermoord. Sindsdien bestond in Thailand een sterk wantrouwen tegen de Westerlingen; alleen de Nederlanders behielden nog een factorij te Ayoedhya.

In de 18de eeuw werd Thailand verzwakt door onderlinge twisten in de koninklijke familie. Hiervan maakten de Birmanen gebruik, door het land opnieuw binnen te vallen; in 1767 namen zij Ayoedhya in, hetgeen het einde van de heersende dynastie betekende. Niet lang daarna werd het Birmaanse juk wederom afgeworpen onder leiding van Phya Tak, Chinees van afkomst, die nu de troon beklom. In 1782 werd hij vermoord door zijn veldheer Phya Tsjakrin, die hem opvolgde. Deze is de stamvader van de thans nog regerende dynastie. Als hoofdstad stichtte hij Bangkok en hij slaagde er in, geheel Siam, met inbegrip van het oude rijk van Tsjieng Mai, onder zijn gezag te verenigen. In 1826 werd het eerste handelstractaat tussen Siam en Engeland gesloten, in 1833 tussen Siam en de V.S. In 1855, onder koning Mongkoet, werd het land definitief opengesteld voor vreemdelingen. Mongkoets zoon en opvolger, Tsjoelalongkorn (1868-1910), was een voortreffelijk heerser, die Siam tot een welvarende staat maakte met een op moderne leest geschoeide administratie en wetgeving, de slavernij ophief, spoorwegen aanlegde en post en telegraaf invoerde. Met moeite wist hij ’s lands onafhankelijkheid te bewaren tegen de opdringende koloniale macht van Frankrijk en Engeland, vooral van het eerste land, dat ingevolge zijn protectoraat over Annam aanspraken deed gelden op de middenloop van de Mekong. In 1893 moest Siam, na een Franse expeditie, de gehele oostelijke oever van de Mekong afstaan. Franse troepen hielden de stad Tsjantaboen, bij Bangkok, bezet. Een Frans-Brits verdrag van 1896 waarborgde de Siamese onafhankelijkheid. Nadat de koning door zijn hervormingen de positie van zijn land aanzienlijk versterkt had, kreeg hij in 1904 Tsjantaboen terug, maar moest Meloeprei, Bassak en het gebied aan het Tonlesapmeer definitief afstaan. In 1907 kwam een nieuw verdrag met Frankrijk tot stand, waarbij Frankrijk Battambang, Siemreap en Sisophong, Siam Krat en Dansai verkreeg. In 1909 werd een verdrag met Engeland gesloten tot regeling van de Engelse voorrechten in Siam, waarbij tevens de schatplichtige staten Kelantan en Trengganoe op Malaka aan Groot-Brittannië werden afgestaan.

Koning Tsjoelalongkorn werd opgevolgd door zijn zoon Rama VI (1910-1925), onder wie het land aan geallieerde zijde deelnam aan Wereldoorlog I. Op Rama VI volgde diens broeder Prajadhipok. In Juni 1932 ondernamen officieren een staatsgreep, waardoor de koning werd gedwongen, een constitutie in te voeren. Een contra-revolutie mislukte in 1933 en daarna werden de koninklijke praerogatieven geleidelijk verminderd. Koning Prajadhipok deed in Mrt 1935 afstand van de troon. Zijn tienjarig neefje Ananda Mahidolwerdnu koning onder een regentschapsraad. In 1938 kwam Piboel Songgram aan het hoofd der regering. Deze voerde een soort dictatoriaal bewind, zocht nauwe aansluiting bij Japan en veranderde de naam van het land in Thailand. Tijdens Wereldoorlog II wist Thailand met Japanse hulp van Frankrijk uitgestrekte gebieden terug te krijgen (Mei 1941). In Dec. 1941, na het uitbreken van de oorlog tussen Japan en de Geallieerden, verleende Thailand de Japanse troependoortocht en in Jan. 1942 verklaarde het zelfs de oorlog aan Engeland en de V.S. Na de nederlaag kwam het regime van Piboel Songgram ten val en werd de oude naam Siam in ere hersteld. Bij de op 1 Jan. 1946 gesloten vrede kwam Siam er genadig af; het hoefde alleen de tijdens de oorlog verkregen gebieden af te staan. Op 9 Juni 1946 overleed koning Ananda Mahidol. Hij werd opgevolgd door zijn jongere broer Phoemiphon Adoeldet. Het naoorlogse zgn. democratische bewind was niet van lange duur, want in Nov. 1946 wist Piboel Songgram zich door een staatsgreep weer van de macht meester te maken. Sindsdien bestuurt hij het land, waarvoor hij in 1948 opnieuw de naam Thailand invoerde, met krachtige hand, als een bolwerk tegen het communisme. Van alle Zuid-Oostaziatische landen voert Thailand de meest pro-Westerse politiek. Sinds 16 Dec. 1946 is het lid van de Verenigde Naties, toegelaten als het enige der in Wereldoorlog II verslagen landen.

Lit.: Turpin, Histoire de Siam (1719); E. Young, The Kingdom of the Yellow Robe (1898); W. A. R. Wood, A History of Siam (1926); R. le May, An Asian Arcady (1926); Idem, Coinage of Siam (1932).

Nederland-Thailand

De beide landen onderhouden diplomatieke en consulaire betrekkingen met elkander. De wederzijdse diplomatieke vertegenwoordigers hebben de rang van buitengewoon gezant en gevolmachtigd minister. De gezant van Thailand bij het Nederlandse hof is te Parijs gevestigd. Nederland heeft een consulaatgeneraal te Bangkok; de zaken hiervan worden door Hr Ms gezantschap aldaar behartigd. Thailand heeft een consulaat-generaal te ’s-Gravenhage.

< >