in de Arabische wereld bekend onder de naam Soleiman ibn Jachja, Spaans-Joods dichter en denker (Malaga ca 1021 - Valencia 1058 of 1070) bezingt in zijn gedichten met de meest tedere klanken de vriendschap maar striemt onerbarmelijk zijn vijanden. Hij is doordrongen van de nietigheid van het leven en tegelijkertijd vervuld van een alles overheersend gevoel voor het grootse en oneindige in de natuur.
Het hoofdthema in zijn wereldlijke poëzie — de enige bron omtrent zijn persoonlijk leven — is: de worsteling met het noodlot, de verbittering jegens de wereld die hem niet begrijpt, de smart der eenzaamheid en de vloek ener ongeneeslijke ziekte die hem reeds als jongeling bezocht. Karakteristiek voor Gabirol is zijn onstuimige drang naar weten en vorsen. Hij raakt vertrouwd met de Joodse en niet-Joodse wetenschappen zijner dagen, in het bijzonder de wijsbegeerte. Van de twintig wetenschappelijke werken, door Gabirol geschreven, zijn ons slechts drie bekend.
Een verzameling van ethisch-didactische sententiën, Miwchar ha-peninim (keuze van parels), waarbij de ethische eisen aan de mens gesteld in het geheel niet aan religieuze voorschriften en denkbeelden gebonden zijn. Het tweede, Tikoen middoth ha-nejesj genaamd (verbetering van de eigenschappen der ziel), is tevens een verzameling van spreuken, hoofdzakelijk uit Arabische bronnen afkomstig. Het belangrijkste is Mekor chajim of zoals het in de middeleeuwen in de Latijnse vertaling uit het Arabisch Fons vitae (de bron des levens) bekend was en waarin Gabirol zijn leerstellingen over materie en vorm tot filosofisch systeem uitwerkt. Mannen als Albertus Magnus en Thomas van Aquino ondergingen sterk de invloed van de Fons vitae. Gabirol is de eerste onder de middeleeuwse denkers die het filosofische vorsen stelde boven de door de autoriteit van geloof en traditie beheerste denknormen.
Het geloof is reeds, volgens Gabirol, in het bezit van de waarheid, de vorser moet echter deze met zijn eigen verstand proberen te peilen en te bereiken. Vandaar dat hij in zijn werk noch op religie noch op de overlevering steunt. Sterk merkbaar is echter de invloed der Neo-Platonici en de enige naam die er in voorkomt is die van Plato. Dit is wel de oorzaak geweest waardoor men over de herkomst en persoon van de auteur van de Fons vitae eeuwenlang in het onzekere verkeerde en in hem een Christelijk of een tot het Christendom bekeerd Arabisch denker meende te zien, Avicebron of Avicebrol genaamd.
In 1846 ontdekte S. Munk in de Nationale Bibliotheek te Parijs uittreksels in het Hebreeuws van het werk en het kwam vast te staan dat de schrijver van de Fons vitae Gabirol was. In dichterlijke vorm verwerkt Gabirol zijn filosofisch systeem in het poëma Keter Malchoeth (Koningskroon), die hij tevens als de kroon beschouwt van zijn religieuze poëtische scheppingen. Evenals andere religieuze gedichten van zijn hand is het opgenomen in het Joodse gebedenboek.
De vorm zijner gedichten is gecomprimeerd en meesterlijk van compositie. Men noemt hem dan ook „de vader van de metriek”.L. FUKS
Lit.: A. Geiger, Salomo Gabirol und seine Dichtungen (Leipzig 1867); J. Guttmann, Philosophie des Salomo ibn Gabirol (Göttingen 1889); M. Joel, Ibn Gabirols Bedeutung für die Geschichte der Philosophie (I857-’59) ; S.
Munk, Mélanges de philosophie juive et arabe (Paris 1859); J- N. Simchoni, R. Sjelomoh ben Gewirol. Hatekoefah, Bnd X, XII, XVII; I.
Zin berg, Di gesjichte foen der literatoer baj' jidn., Bnd I (Wilna 1933).