noemt men het in de Romeinse tijd en nog eeuwen daarna in zwang gebleven cijfersysteem (zie cijfers), dat op het beginsel der nevenstelling of juxtapositie berust, d.w.z. dat de getaltekens in dat stelsel een vaste waarde hebben, in tegenstelling tot de latere talstelsels, waarbij aan de cijfers een positionele waarde (d.i. een waarde, afhankelijk van hun plaats in de cijferrij) wordt toegekend. Toch is in het Romeinse systeem de volgorde niet willekeurig en wel in die zin, dat een cijferteken, op een van hogere waarde volgend, vermeerdering dier waarde, doch er aan voorafgaand, vermindering daarvan aanduidt.
De bekendste Romeinse cijfers (als hoofdletters geschreven) zijn: I = 1,V = 5, X = 10, L = 50, C = 100, D = 500, M = 1000. Voorbeeld: MMCDLXXIV = 2474.