Nederlands werktuigkundige (Esens, Oost-Friesland, 7 Mei 1795 - Bloemendaal 28 Oct. 1852), begaf zich, toen Oost-Friesland bij het koninkrijk Holland was gevoegd, in dienst bij de Nederlandse marine en werd bij de inlijving naar Toulon gezonden. In 1814 ontvluchtte hij en trad weer in dienst bij de Nederlandse marine.
In 1817 werd hij geplaatst bij het marinedepartement in Rotterdam, waaraan hij tot zijn ontslag uit de dienst (1823) verbonden bleef. Weldra zou hij zich in een andere richting ontwikkelen. Toen hem in 1816 opgedragen werd een detail van scheepsconstructie in Engeland te bestuderen, vestigde hij de aandacht der regering op verschillende nieuwe technische vindingen, die in Engeland werden toegepast. In 1818 en 1821 werd hij daarop voor een langer verblijf naar Engeland gezonden om de scheepsbouw en speciaal de toepassing van ijzerbewerking daarbij te bestuderen. Hij bracht hieromtrent lijvige, goed gefundeerde rapporten uit en kreeg van de koning nieuwe opdrachten.In 1823 benoemde Willem I hem tot „adviseur in zaken van werktuigkunde”, wat hij tot 1841 bleef. Hij ontwierp plannen voor ijzeren schepen, oorlogsbodems, stoomwerktuigen (in verbinding met Cockerill te Seraing), die deels dadelijk, deels later uitgevoerd werden. Zijn naam is blijvend verbonden aan de ontwikkeling van de compound-machine. Hij speelde een grote rol bij de oprichting van de eerste „Nederlandsche Stoombootmaatschappij” in 1823 en trad op als technisch directeur van deze onderneming, die een dienst onderhield op Antwerpen en de Rijn, vervolgens ook op Engeland. In 1825 stichtte de N.S.B.M. een werf op Fijenoord, waar Roentgen als directeur zijn technische kwaliteiten volledig kon ontplooien. Hij voerde de directie tot 1845.
Het etablissement Fijenoord werd in de loop der jaren het belangrijkste: de dienst op Antwerpen werd opgeheven, de vaart op de Rijn in 1859 overgedragen aan de „Nederlandsche Stoombootreederij” en die op Engeland in 1895 aan de firma W. H. Müller en Co, die haar als Batavierlijn tot bloei bracht.
Lit.: M. G. de Boer, Leven en bedrijf van G. M. R. (1923).