Perzisch geleerde en literaat (Teheran 1800-1871), genoot de gunst van verschillende sjâh’s en was gouverneur van enige prinsen, terwijl hij verscheiden hoge diplomatieke functies bekleedde. Hij werd later directeur der ca 1850 gestichte hogeschool te Teheran.
Hij schreef (onder pseud. Hidâjat) een groot aantal gedichten (naar schatting 30.000 verzen) en talrijke letterkundige werken, o.a. Rijâd al-‘Ârifin (de tuin der ingewijden), zijnde een biografie van de mystieke dichters en een inleiding tot het Soefisme, voorts de zeer belangrijke Madjma al-Foessahâ (verzamelplaats der taalkunstenaars), die een encyclopaedie der Perzische dichtkunst is. Van bijzondere letterkundige waarde is ook zijn autobiografische Beschrijving van de Reis naar Chiwa.Lit.: Neupersische Lit. in: Grundriss d. Iran. Philologie, Hrsg. v. W. Geiger u. E.
Kuhn, II (Strassburg 1895-1910); E. G. Browne, Persian Literature in Modern Times (Cambridge 1924).