dichter in de Duitse taal (Praag 4 Dec. 1875 - Glion, Zwitserland, 29 Dec. 1926), werd door zijn moeder opgevoed in een sentimentele sfeer; hierdoor, en door het sterke verbeeldingsleven dat hij toch al bezat, mislukte hij op de „Militärschule”, waar hij door zijn vader heen was gestuurd. Dit dreef hem eenzijdig in de richting van de verbeelding, en een sterke stroming in de kunst van die tijd heeft die eenzijdigheid verder in hem aangewakkerd.
Rilke is wel de rijkst begaafde dichter geweest uit de school der schone verbeelding die ca 1900 alom bloeide. Ook de meest internationaal georiënteerde: Italië, Rusland, Skandinavië, Frankrijk en Spanje hebben hem zeer sterke indrukken verschaft. Na twee bezoeken aan Rusland in 1899 en 1900 vestigde hij zich een tijdlang te Westerwede bij Bremen; hij was toen getrouwd met de beeldhouwster Clara Westhoff, die hij tijdens bezoeken aan de daar in de buurt liggende kunstenaarskolonie Worpswede had leren kennen. Dit huwelijk heeft geen stand gehouden, in hoofdzaak stellig doordat Rilke voor zijn kunst een absolute behoefte aan eenzaamheid had, die met zijn even sterke behoefte aan liefde en bescherming niet te verenigen viel. Dit is de tragiek geweest in al zijn betrekkingen met vrouwen.
Van 1902 tot 1914 was Parijs zijn belangrijkste domicilie; hij verbleef echter ook vaak elders, en had daarbij een voorkeur voor oude kastelen. In zijn eerste Parijse jaren kwam hij sterk onder de invloed van de kunst van Rodin. Hij trachtte nl. zijn geheel op stemming gerichte kunst te consolideren, er een meer „objectief” karakter aan te geven, en zocht hiervoor steun in de theorieën en de practijk van de grote beeldhouwer. Na Das Buch der Bilder (1901, zeer verm. herdr. 1906) en het door Italiaanse en Russische indrukken geïnspireerde Stunden-Buch (1905) geven de beide bundels Neue Gedichte (1907-1908) inderdaad een duidelijke ontwikkeling in de richting van strakke beheerstheid te zien; ze tonen echter tevens een zich samenpakkende problematiek.
In de roman in dagboekvorm Die Aufzeichnungen des Malte Laurids Brigge (1910) zet deze dubbele ontwikkeling zich verder voort; hierop volgde voor Rilke een periode van uitputting en radeloosheid, waarin in 1912 de eerste Duineser Elegien ontstonden. Deze gedichten ademen een geheel andere geest dan het er aan voorafgaand werk; het fanatiek pogen de wereld der verschijnselen in kunst vorm te geven heeft hier plaats gemaakt voor een verwonderd vragen en klagen over de machteloosheid van de mens. De Elegien zijn genoemd naar het kasteel Duino aan de Adriatische Zee waar Rilke toen vaak logeerde, en waar de eerste er van zijn ontstaan; er volgden voorlopig nog enige stukken, en in 1915 nog een gehele elegie, maar Wereldoorlog I bracht de dichter op den duur vrijwel geheel tot zwijgen. Pas in Febr. 1922 werden op het Château de Muzot in Zwitserland in een grote storm van inspiratie de Elegien voltooid; het verwonderd vragen ging nu als vanzelf in een jubelend ja zeggen op het leven over, en hieruit ontstond ook onverwacht een tweede bundel: de Sonette an Orpheus. Rilke’s uitzonderlijk formaat als dichter berust in de eerste plaats op deze laatste twee bundels, hoe belangrijk zijn vroeger werk ook is. Zijn grandioze zelfbevrijding heeft geen volledige overwinning van zijn levensproblematiek betekend; toch zijn zijn laatste levensjaren, die hij in Zwitserland doorbracht (1919-1926), relatief zijn gelukkigste geweest.
Sommigen zien Rilke nog altijd in hoofdzaak als een uiterst verfijnd dichter, een virtuoos op het gebied van nuances in klank en beeld. Anderen waarderen hem te uitsluitend om de doorbraak in zijn later werk, die dan doorgaans te abstract wordt opgevat. Van een zuivere appreciatie kan pas sprake zijn, wanneer men Rilke’s werk in zijn geheel en in zijn organische ontwikkeling bestudeert.
F. W. VAN HEERIKHUIZEN
Bibl. (voorn. werken): Vom lieben Gott und Anderes (verhalen, 1900, later: Geschichten vom lieben Gott); Das Buch der Bilder (1901, zeer verm. herdr. 1906); Auguste Rodin (1903, verm. herdr. 1907); Das Stunden-Buch (1905); Die Weise von Liebe und Tod des Cornets Christoph Rilke ( 1906, geschr. 1899); Neue Gedichte (1907); Der neuen Gedichte anderer Teil (1908); Requiem (1909); Die Aufzeichnungen des Malte Laurids Brigge (1910); Frühe Gedichte, Erste Gedichte (herdr. van werk van vóór 1900, resp. 1909 en 1913); Duineser Elegien (1923); Sonette an Orpheus (1923); Gesamm. Werke (1927, niet volledig; hierin ook veel van R.’s vertalingen); Erzählungen und Skizzen aus der Frühzeit (1928); Späte Gedichte (1934); Poèmes Français (1935); Ausgewählte Werke (1938); R. M. R. im Jahre 1896 (3 dltjes, werk en brieven, New York 1944-1946); Aus R. M. R.s Nachlasz (4 dltjes, werk en brieven, 1950); Gedichte 1906 bis 1926 (1952).
Brieven en dagboeken: Vijf dln brieven, lopend van 1902 tot 1926 (1929-1937); Briefe an einen jungen Dichter (1929); Briefe an eine junge Frau (1930); Lettres à Rodin (1930); Briefe und Tagebücher aus der Frühzeit (1931); Briefe an seinen Verleger (1934, later uitgebr. herdr.); Briefe aus d. Jahren 1892-1904 (1939, ook andere dln werden in die tijd herz.); Tagebücher aus der Frühzeit (1942); Briefe (2 dln, 1950); R. M. R. und Marie von Thurn und Taxis, Briefwechsel (1951); Lettres françaises à Merline (1950).
Lit. (kleine keus): Edmond Jaloux, R. M. R. (1927); Carl Sieber, René Rilke (1932); Fürstin Marie von Thurn und Taxis-Hohenlohe, Erinn. an R. M. R. (1933, ook Franse uitg.); Katharina Kippenberg, R. M.
R., ein Beitrag (1935, later sterk uitgebr.); J. R. von Salis, R. M. R.’s Schweizer Jahre (1936); Maurice Betz, Rilke Vivant (1937, later verm. Duitse uitgaven); Ruth Mövius, R. M.
R.’s Stunden-Buch, Entstehung und Gehalt (1937); Marianne Sievers, Die biblischen Motive in der Dichtung R. M. R.’s (1938); Eudo C. Mason, Lebenshaltung und Symbolik bei R. M. R. (1939); Marga Wertheimer, Arbeitsstunden mit R.
M. R. (1940); E. M. Butler, R. M. R. (1941); Rilke et la France (verzamelwerk, 1942); Magda von Hattingberg, R. und Benvenuta (1943); F.
W. van Heerikhuizen, R. M. R., leven en werk (1946); Dieter Bassermann, Der späte R. (1947); Idem, Am Rande des Unsagbaren (1948); Ursula Emde, R. und Rodin (1949); Walter Ritzer, R. M. R.-Bibliogr. (1951); L. Albert-Lasard, Wege mit R. (1952).