(Latijn: restauratie — herstel)
(1, geschiedenis), herstel tot de voormalige toestand, in het bijzonder na een revolutie. Zo spreekt men van de restauratie der Stuarts in Engeland in 1660, toen Karel II* opnieuw als koning erkend werd. De periode van 1815-1830 in de algemene geschiedenis noemt men in het bijzonder „de restauratietijd”, omdat er toen na de ervaringen van de Franse Revolutie en de Revolutie-oorlogen een bijna algemeen streven naar „herstel” op te merken viel. Het meest natuurlijk in Frankrijk, waar, met Lodewijk XVIII, het Huis Bourbon weer de troon bestegen had. Uiting aan dat algemene streven gaf de Zwitser K. L. von Haller in zijn boek Restauration der Staatswissenschaft (1816-1820).
(2, beeldende kunst) wordt in het bijzonder gebruikt voor het herstellen van voortbrengselen van oude kunst. Omtrent de wijze waarop men behoort te restaureren zijn in de loop der tijden verschillende opvattingen geldend geweest, variërende tussen de methode die volledige vernieuwing van alles wat beschadigd en algehele aanvulling van wat verdwenen of onvoltooid is, nastreeft, en de opvatting dat men niet meer mag doen dan zorgvuldig conserveren wat er nog over is in de bestaande vorm. In het algemeen kan men wel zeggen, dat de eerstgenoemde werkwijze vroeger algemeen werd toegepast zowel voor voortbrengselen van beeldhouwkunst als voor die van schilder- en bouwkunst, en dat men daarvan steeds meer is teruggekomen, ten gunste van de methode die er voor alles op uit is alle authentieke bestanddelen die nog over zijn te respecteren.
Men was inderdaad door schade en schande wijs geworden, en had moeten constateren dat restaureren volgens de oude opvattingen meestal een grootscheepse vervalsing van het kunstwerk betekende. In het bijzonder geldt zulks ten opzichte van de stukken beeldhouwkunst uit de Oudheid (die altijd beschadigd worden gevonden, en waarvan een ontelbaar aantal slachtoffer is geworden van willekeurige completerende restauraties) en ook van de voortbrengselen van historische bouwkunst. Uiteraard zijn de vraagstukken die het beleid bij restauraties betreffen verre van eenvoudig en het is niet wel mogelijk gedragslijnen voor te schrijven die steeds kunnen worden toegepast. In het bijzonder worden de vraagstukken ingewikkeld, wanneer de objecten niet louter van betekenis zijn door hun kunstwaarde, maar ook nog andere practische en ideële waarden bezitten die ontzien moeten worden. Om een enkel voorbeeld te noemen: men kan er bezwaar in zien een ontoonbaar verminkte wandschildering of een reliëfversiering in die verminkte staat te consolideren in een ruimte die voor belangrijke en representatieve doeleinden wordt gebruikt. Voor het restaureren van gebouwen z ook monumentenzorg.
PROF. DR E. H. TER KUILE