Winkler Prins Encyclopedie

E. de Bruyne, G.B.J. Hiltermann en H.R. Hoetink (1947)

Gepubliceerd op 18-10-2023

NOUVELLE THÉOLOGIE

betekenis & definitie

uitdrukking die tussen 1945 en ’50 een technische betekenis kreeg, doordat tegenstanders haar gingen gebruiken voor een vernieuwingsstreven in de Katholieke theologie, waarin zij symptomen of althans tendenzen meenden te ontdekken van een hernieuwd modernisme.

Zonder namen te noemen sprak paus Pius XII in 1946 tot het Generaal Kapittel der Jezuïeten over een niet met de onveranderlijkheid der Katholieke dogma's te verenigen „nieuwe theologie die te zamen met al het andere steeds aan ontwikkeling onderhevig zou zijn, gedoemd om altijd onderweg te blijven en nooit tot een eindpunt te geraken” (Acta Apost. Sêdi 38 (1946), 381-5). De uitdrukking kreeg een meer concrete inhoud doordat R. Garrigou Lagrange O.P. een aantal uitlatingen signaleerde waarop hij de term en de karakteristiek van de Paus toepasbaar achtte. Hij vermeldde een aantal anonieme geschriften, uitspraken over godsdienst en geloof van de palaeontoloog Teilhard de Chardin S.J., een passage uit een werk van M. D.

Chenu O.P. en verder enkele plaatsen uit het werk van de Jezuïeten H. Bouillard, H. de Lubac, J. Daniélou en G. Fessard (Angelicum 23 (1946), 126-145). Zonder over een „nouvelle théologie” te spreken uitte M. Labourdette O.P. bijna dezelfde bezwaren tegen een aantal publicaties waarin professoren van het theologisch college der Jezuïeten te Lyon-Fourvière en theologen die daar minstens een gedeelte van hun vorming ontvingen, een bijzonder aandeel of de leiding hadden.

Hij noemde H. Bouillard, H. de Lubac, J. Daniélou, G. Fessard en H. Urs van Balthasar (Revue thomisie 46 (1946), 353-371). In de controverse ging daarna de aandacht hoofdzakelijk uit naar het werk van deze Jezuïeten met als gevolg dat „nouvelle théologie” veelal gelijkluidend werd met „de theologische stroming met Lyon-Fourvière als middelpunt”. Deze verengde betekenis van het woord moet men terdege onderscheiden van de bredere bij Garrigou Lagrange, vooral omdat de anonieme geschriften duidelijk een andere geest ademen en teugellozer willen vernieuwen.

In haar geheel is de „nieuwe theologie” een stroming die niet zo zeer nieuwe theorieën in plaats van de traditionele stelt als wel de noodzakelijkheid beklemtoont van een vernieuwing. Wel vindt men concrete critiek op het gangbare en hier en daar in een detail een vemieuwingsexperiment. Men is sterk overtuigd van de feitelijke ontwikkeling der theologie. Onder invloed van het wisselend wijsgerig en wetenschappelijk denken, de verandering van levenservaring en het verschil van geloofsbeleving krijgt de theologie in iedere tijd een eigen gestalte: zij gaat uit van een andere problematiek, vat de Openbaring in andere noties, drukt haar uit in een andere taal en ontvouwt haar inhoud van uit een ander standpunt en met een nieuw accent. Deze ontwikkeling is echter niet alleen een onvermijdelijk feit, zij is ook goed en zelfs een eis. Ook onze tijd staat daarom voor de taak een eigentijdse theologie te ontwerpen, vooral in nauw contact met het eigentijdse denken en met de eigen noden van de hedendaagse mens.

Men heeft gesproken van een incarnatie der Openbaring in het existentialistisch denken zoals zij werd geïncarneerd in het Griekse denken van Aristoteles. In plaats van een abstract speculerende theologie wil men een practische die concreet is en dienstbaar aan het werkelijke leven. De theologische redenering is min of meer in discrediet. Vaak beklemtoont men de tekorten van de Scholastiek, vooral die van de latere tijd, als schatplichtig aan een achterhaalde wijsbegeerte, als levensvreemd en verouderd van taal en problematiek, en als verarmd in vergelijking met de theologie der Vaders. De grote aandacht voor de spirituele exegese komt voort uit de overtuiging dat hier een kostbare rijkdom moet worden teruggewonnen.

Een critiek op de zgn. „nouvelle théologie” zal zich terdege rekenschap moeten geven van de grote verschillen tussen de afzonderlijke schrijvers.

AL. VAN RIJEN M.S.C..

< >