of de eerste dag van het jaar wordt door alle Christelijke volken op 1 Jan. gevierd. Daarnaast waren in de Middeleeuwen nog andere aanvangsdagen van het jaar in gebruik, zoals de geboortedag van Jezus (25 Dec.), Pasen of, zoals tot 1752 in Engeland, 26 Mrt.
Tegenwoordig beginnen nog de Kopten het jaar met 1 Aug., de Syrische Christenen met 1 Sept. en de Jakobieten met 1 Oct.Nieuwjaar was reeds in de dagen der Oudheid een feest. Bij de Israëlieten viel het op de 1ste van Tisjri (komt overeen met Sept.) en hield men het niet alleen voor een dag der goddelijke rechtspraak, maar ook voor de scheppingsdag van Adam. In het O.T. is van dit Nieuwjaarsfeest nog geen sprake. In het latere Jodendom (sinds de tijd der Seleuciden) werd het echter tot op heden gevierd. Het droeg een overwegend ernstig karakter. Daar het door trompet- of bazuingeschal werd aangekondigd, noemde men het ook wel het trompetten- of bazuinfeest.
Een andere „nieuwjaarsdag” viel op 1 Nisan (Mrt), maar had waarschijnlijk nooit het karakter van een feestdag. De Perzen vierden evenzeer de eerste dag van het jaar en gaven elkander dan eieren ten geschenke. De Romeinen brachten op de nieuwjaarsdag gewoonlijk offeranden aan Janus en maakten dan gaarne een aanvang met belangrijke zaken, omdat zij hem voor een geluk brengende dag (dies faustus) hielden. Ook waren toen de nieuwjaarswensen en nieuwjaarsgeschenken reeds in zwang.
Nadat de geboortedag van Jezus op 25 Dec. was vastgesteld, verplaatste de Christelijke Kerk het feest der besnijdenis op 1 Jan. terwijl het Driekoningenfeest (6 Jan.) hier en daar de naam draagt van groot-nieuwjaar.
De Hervorming verzette zich aanvankelijk tegen de viering: de feestdag was niet door God ingesteld en ging veelal met losbandigheid gepaard. Nog in de tweede helft der 16de eeuw poogden synoden de viering af te schaffen. In Art. 67 van de Dordtse Kerkorde wordt er echter op aangedrongen, dat men ook „den dach van Besnijdinghe” zal houden. Allengs werd de viering algemeen, er werd een- of tweemaal dienst gehouden; de herdenking van Christus’ besnijdenis ging echter vrijwel geheel teloor.
Lit.: P. Volz, Das Neujahrsfest Jahwes (Tübingen 1912); F. M. Th. de Liagre Böhl, Nieuwjaarsfeest en Koningsdag (Groningen 1927); L. I. Pap, Das israelitische Neujahrsfest (Kampen 1933); S.
Ph. de Vries, Joodsche Riten en Symbolen (Zutphen 1928); F. Bünger, Geschichte der Neujahrsfeier in der Kirche (1911); J. A. van Nie, De prediking op den Ouden en den Nieuwjaarsdag (in: S.F.H.J.Berkelbach van der Sprenkel en P. J. Roscam Abbing, Handboek voor de Prediking, Bijz. dagen en gelegenheden (Amsterdam 1948)); H. H. Kuyper, De Post-Acta (Amsterdam 1899).