naam, waarmee men de jongere ijzertijd (ca 400 v. Chr. - 50 n.
Chr.) aanduidt. De nederzetting bij Latène (dicht bij de noordelijke oever van het Meer van Neuchâtel in Zwitserland) omvat slechts de tweede periode. Behalve de vormen der fibulae zijn lange ijzeren zwaarden karakteristiek voor de Latène-cultuur, benevens een ornamentiek aan sieraden en bronzen vaatwerk, waarin dc vnl. via de Etruskers aan de Griekse kunst ontleende palmet een grote rol speelt. Evenals op de Hallstatt-cultuur heeft voorts ook op de Latène-cultuur de kunst der Zuid-Russische steppenvolken (dit zijn in deze tijd vnl. de Sarmaten) bevruchtend gewerkt.Dit ontstaan van een nieuwe stijl in de iongere ijzertijd hangt samen met een grote opbloei en machtsontwikkeling van de Kelten, die zich in die tijd van hun stamland in Z.- en Z.W.-Duitsland uit over vrijwel geheel Zuid- en West-Europa uit breidden. De Illyriërs werden verdrongen, de Kelten drongen door tot op de Balkan en de kust van de Zwarte Zee (zij plunderden Delphi in 279 v. Chr.). In Italië werd na herhaalde invallen in 390 tijdelijk Rome ingenomen en heel Noord-Italië blijvend bezet. Onder de naam Galaten handhaafden Kelten zich nog eeuwen lang in Klein-Azië. Ook Engeland en Ierland werden Keltisch en ten slotte, van Ierland uit. ook Schotland.
De, zoals wij zagen voor een deel aan vreemde kunst ontleende, motieven worden in de Latènecultuur dikwijls op een zeer eigen en van grote fantasie getuigende wijze verwerkt. Komma- en deltavormige motieven spelen een grote rol, mens- en diervormen worden geabstraheerd tot zeer expressieve, vaak zelfs lugubere, spookachtige gestalten. De aan de steppenvolken ontleende emailtechniek heeft vooral bij de Galliërs, de Brittonen en de Ieren tot een bloeiende bronsindustrie geleid. Ook bloedkoraal werd gebruikt tot verlevendiging van ornamenten en sieraden in goud en brons. Een aantal vorstengraven in Z.W.-Duitsland (Klein Aspergle, Weiskirchen, Dürkheim, Rodenbach, Schwarzenbach e.a.) heeft prachtige voorwerpen van vroege Latène-kunstnijverheid opgeleverd, naast uit Griekenland en Etrurië geïmporteerd aarden en bronzen vaatwerk. Het aardewerk wordt in de Latène-tijd op de draaischijf vervaardigd en vertoont in het algemeen slanke, veelal flesvormige vormen, zo o.a. de ceramiek uit de grafvelden der Marne-cultuur in N.-Frankrijk. Dikwijls wordt ook beschildering toegepast.
Sinds het midden der iste eeuw v. Chr. (Caesars verovering van Gallië) werd het hele gebied der Latène-cultuur langzamerhand door de Romeinen bezet, wier cultuur daar geheel ging overheersen. Typische volksburchten, zoals Bibracte (Mont Beuvray) waarvan de vondsten een goed beeld geven van de cultuur van Latène III, werden nu verlaten. Alleen Ierland bleef onafhankelijk.
In Engeland leefde de Latène-stijl weer op na het vertrek der Romeinen in de 5de eeuw. De IersAngelsaksische kunst heeft de Noorse kunst van de Vikingtijd sterk beïnvloed, terwijl de verluchte handschriften uit deze sfeer ook op de Karolingische miniatuurschilderkunst hebben ingewerkt. Ten slotte menen sommigen zelfs in de latere Gothiek nog een herleving te zien van bepaalde Latène-motieven.
DR W. C. BRAAT
Lit.: P. Vouga, La Tène (Leipzig 1923); Reallex. d. Vorgeschichte,hrsg. v. M. Ebert, VII (Berlin 1926), s.v.; H. Kühn. Die vorgesch. Kunst Deutschlands (Berlin 1935); J. Déchelette, Manuel d’archéologie préhistorique celtique et gallo-romain II, 3 (Paris 1914); P. Jacobsthal, Einige Werke Keltischer Kunst, in: Die Antike X (Berlin 1934); P. Jacobsthal u. A. Langsdorff, Die Bronzeschnabelkannen (Berlin 1929); P. Jacobsthal, Early Celtic Art (Oxford 1943).