is het financiële recht, dat een kweker van een nieuw ras heeft. Bij de landbouw moet het zaad op het veld gekeurd en bij aflevering geplombeerd worden.
Bij de plombering wordt een heffing ten bate van het kwekersfonds toegepast. Uit het fonds kan een vergoeding volgens een bepaald tarief aan de kweker van het ras gegeven worden. In de tuinbouw wordt aan de kweker van het nieuwe ras het recht verleend, alleen voortplantingsmateriaal (zaden, stekken enz.) in de handel te brengen. Hij kan aan anderen licenties verlenen. Met „kweker” wordt hier degene die het nieuwe ras door selectie of kruising gewonnen heeft, bedoeld.Zeer lange tijd was het niet goed mogelijk voor het winnen van nieuwe rassen een billijke beloning te krijgen, omdat zaad van een goed nieuw ras, op de markt gebracht, direct door diverse zaadfirraa’s vermeerderd werd. In 1941 kwam nu het Kwekersbesluit tot stand en werd de Raad voor het Kwekersrecht ingesteld. Deze Raad is bevoegd om rassen in het Centraal Rassenregister in te schrijven en daarmee het aangegeven recht vast te leggen. Alleen rassen, die op het tijdstip van aangifte nog niet in omloop zijn, die in voldoende mate raszuiver en van andere rassen werkelijk te onderscheiden zijn, kunnen ingeschreven worden, bijv. na onderzoek door het Instituut voor Veredeling van Tuinbouwgewassen onder toezicht van de Raad voor het Kwekersrecht.
De Raad voor het Kwekersrecht is gesplitst in een afdeling Landbouwgewassen en een afdeling Tuinbouwgewassen. Voor landbouwgewassen was aangifte vanaf 1941 mogelijk en voor de tuinbouwgewassen voorzover zij gerekend kunnen worden tot groente, fruit, specerij-, geneeskrachtige en aromatische gewassen, iep, populier, es, rozen en griendhout vanaf 1946.
Lit.: J. v. Harreveld, Bescherming v. d. kweekerseigendom, diss. Amsterdam (1934); P. A. Verhuist, Kweekersrecht, diss. Vrije Univ. Amsterdam (1947).