Winkler Prins Encyclopedie

E. de Bruyne, G.B.J. Hiltermann en H.R. Hoetink (1947)

Gepubliceerd op 04-07-2022

Karel (brittannië / ierland)

betekenis & definitie

naam van enige koningen van GROOT-BRITTANNIË en IERLAND.

Karel I,

Stuart (Dunfermline, Schotland, 19 Nov. 1600 - Londen 30 Jan. 1649; regeerde van 1625-1649) was de tweede zoon van jacobus I, sinds 1612 prins van Wales. In 1625 huwde hij met de R.K. Henriette Maria van Frankrijk. Het Parlement, Protestants gezind en ontevreden over de vele beperkingen van de parlementaire rechten onder Jacobus I, stond, toen Karel kort daarna koning werd, het tonne- en waaggeld slechts voor één jaar toe, terwijl vroeger steeds de bestaande belastingen voor de gehele regeringsduur waren gevoteerd. Gedwongen leningen en belastingen op de scheepvaart (shipmoney) wekten hevig protest, waarop de koning enigen der leiders van de protestbeweging, o.a. Hampden, liet gevangennemen.

Deze schending der individuele vrijheid en de eis van het Parlement om belastingen toe te staan of te weigeren, deden de strijd, onder Jacobus I reeds dreigend, uitbreken, waarbij ook geklaagd werd over het pressen voor leger en vloot en over de monarchale theorieën, door „Arminiaanse” (d.i. orthodox-Anglicaanse) bisschoppen verkondigd. De buitenlandse politiek onder leiding van Buckingham — oorlog met Spanje, verbond met de Republiek en Denemarken, steun aan de Hugenoten in La Rochelle — was evenmin een succes. Het in Mrt 1628 opnieuw bijeengeroepen Parlement ontwierp een Petitiën of right, waarin waarborgen gevraagd werden voor de persoonlijke vrijheid en de rechten van het Parlement. Na enige aarzeling aanvaardde Karel dit stuk, maar onmiddellijk daarna ontbrandde de strijd opnieuw, doordat het Lagerhuis zijn verontwaardiging uitte over de romaniserende kerkelijke politiek van Karel en zijn bisschoppen. In Mrt 1629 werd het Parlement ontbonden, en de leiders der oppositie, o.a. Eliot, werden gearresteerd; het Lagerhuis had nog, vóór uiteen te gaan, alle niet goedgekeurde belastingen onwettig verklaard (evenals elke nieuwigheid in de Kerk).

Karel regeerde nu met Laud en Strafford gedurende 11 jaren zonder Parlement en dekte de uitgaven door willekeurige heffingen. De uitspraken van Sterrekamer en Hoge Commissie steunden hem daarbij ijverig door alle verzet tegen de belastingen en tegen de kerkelijke maatregelen zwaar te straffen (z Hampden, John). In 1629 werd met Frankrijk, in 1630 met Spanje vrede gesloten en in de grote beslissingen van de Dertigjarige Oorlog bleef Engeland neutraal, waardoor alle invloed op het vasteland verloren ging. Wel profiteerde de handel van de vrede, maar men zag met smart, dat de handel der Nederlanders nog meer toenam. De kerkelijke maatregelen van Laud wekten hoe langer hoe meer ontevredenheid, het verlangen naar bijeenroepen van het Parlement werd groter. Toen op aandrang van Laud die vele Puriteinen in Engeland zwaar had laten straffen, in 1637 een poging gedaan werd om de Anglicaanse liturgie ook in Schotland in te voeren, ontstond hier een oproer.

De Schotten benoemden een revolutionnair bewind en ondertekenden 28 Febr. 1638 het „Covenant” tot bescherming der Presbyteriaanse kerk-ordening. Toen Karel geweld wilde gebruiken, kwamen zij in 1639 met een leger in Engeland en, daar de koning geen voldoend aantal manschappen tegen hen kon doen oprukken, moest hij in Apr. 1640 het Parlement bijeenroepen, dat dadelijk met vele grieven voor de dag kwam (z Parlement, Korte).

Karel ontbond het na drie weken en bracht een vrij aanzienlijk leger bijeen, dat echter door de Schotten teruggeslagen werd. Met weerzin moest nu de koning het Parlement tegen 3 November 1640 weer bijeenroepen. Dit „Lange Parlement” stelde de ministers en vele hogere en lagere ambtenaren, die het Hof gedurende de laatste 11 jaren gediend hadden, in staat van beschuldiging en vernietigde de vonnissen van de Sterrekamer en van de Hoge Commissie, die beide afgeschaft werden. De koning gaf in veel toe en 12 Mei 1641 ondertekende hij zelfs het doodvonnis van Strafford, nadat hij deze nog kort tevoren zijn steun had toegezegd. Zulk een karakterloosheid bleef niet zonder invloed op het Parlement. Het schafte de scheepsgelden af en deed, door toekenning ener schadeloosstelling van £ 300 000 de Schotten uit het land wegtrekken.

Bovendien nam het een aantal besluiten tegen de politieke macht der bisschoppen en schafte ten slotte het episcopaat geheel af. Dit echter kreeg nog niet de koninklijke goedkeuring. Te midden van de discussies maakte Karel een reis naar Schotland en versterkte daardoor het vermoeden, dat hij, steunend op het leger, een staatsgreep in de zin had. Pym stelde nu een „grote remonstrantie” op, volgens welke de koninklijke macht zeer beperkt zou worden, toen plotseling het bericht kwam, dat in Ierland een opstand tegen de Protestanten was uitgebarsten. Men beschouwde de koning als de oorzaak van het bloedbad. Van alle macht beroofd, droeg Karel aan het Engelse Parlement op, de oproerlingen te tuchtigen.

Het rustte een leger uit, dat echter niet naar Ierland gezonden werd. Toen Karel daarna niet gunstig beschikte op een petitie tegen de bisschoppen en voor nadere beperking van de koningsmacht, werd het wantrouwen groter, terwijl Karel bang werd alle macht over het leger te verliezen. Daarom besloot hij tot een geweldmaatregel: hij verscheen 4 Jan. 1642 in persoon in het Lagerhuis, beschuldigde de afgevaardigden Pym, Hampden, Hollis, Haslerig en Strode van landverraad en eiste hun uitlevering. Het Lagerhuis weigerde, en de leden werden door de city in bescherming genomen. Karel was nu gedwongen (10 Jan.) met zijn familie de hoofdstad te verlaten. Het Parlement maakte zich aanstonds meester van de vloot, verklaarde het rijk in gevaar en verordende de oprichting ener gewapende macht, terwijl Karel de adel bijeen riep en maatregelen nam om zijn gezag met de wapenen te handhaven.

De burgeroorlog was uitgebroken (I642-’49). Langer dan een jaar behield de koning de overhand op de ongeoefende troepen van het Parlement, dat zich met de Presbyteriaanse Schotten verbond, voor wie een nieuwe kerkelijke organisatie hoofdzaak was; zij rukten in Nov. 1643 over de Engelse grens.

De koning daarentegen had reeds in Apr. met de Ierse Katholieken een verdrag gesloten en talrijk waren de edelen, en ook vele anderen, die zich in zijn hoofdkwartier te York bij hem voegden. De partijen stonden dus nog ongeveer gelijk tegenover elkaar. Voor deze strijd, die op 27 Jan. 1649 zijn einde vond met de ter doodveroordeling van Karel I, z Cromwell.

Tevergeefs wendden buitenlandse hoven en het Schotse Parlement pogingen aan, om de uitvoering van het vonnis te voorkomen. Karel, die zich in deze tijd bijzonder moedig en kalm gedroeg, hoe wisselvallig en onbetrouwbaar ook voordien zijn gedragingen waren geweest, werd 30 Jan. 1649 vóór het paleis Whitehall onthoofd. Zijn gemalin was reeds naar het vasteland vertrokken om hulp te zoeken, zijn derde zoon en dochter vertoefden nog op het laatst bij hem. Karel was niet een slecht mens, veeleer goed van karakter en van een rein en eenvoudig leven, maar onzelfstandig en daardoor onbetrouwbaar. Tegenover zijn oproerige onderdanen meende hij bovendien geen woord te hoeven houden.

Lit.: S. R. Gardiner, Prince Charles and the Spanish Marriage, 1617-1623 (2 din, 1869); Idem, Hist, of England under the Duke of Buckingham and Charles I, 1624-1628 (2 din, 1875); Idem, The Personal Government of Ch. I, 1628-1637 (2 din, 1877); Idem, The Fall of the Monarchy of Ch. 1,1637-1642 (2 din, 1882); Idem, History of the Great Civil War, 1642-1649 (3 din, 18861891); E. B. Chancellor, The Life of Ch.

I, 1600-1625 (1886); J. Skelton, Ch. I (1898); C. W. Coit, The Royal Martyr (1924); H. R.

Williamson, Ch. and Cromwell (1947); C. V. Wedgwood a.o., King Charles I (1949) (bekn. overz.); D. Mathew, The Age of Charles I (1951).

Karel II,

Stuart (Londen 29 Mei 1630 2 Febr. 1685, regeerde van 1660-1685), tweede zoon van Karel I, vertrok tijdens de Burgeroorlog met zijn moeder naar Frankrijk (1646) en vertoefde, nadat hij met een vloot vergeefs een landing beproefd had, op het moment der terechtstelling van zijn vader te ’s-Gravenhage. De Schotten erkenden hem als koning (1650). Na een mislukte expeditie van Montrose landde hij zelf 23 Juni in Schotland. Hoewel het Schotse leger 3 Sept. bij Dunbar door Cromwell vernietigd werd, erkende het Parlement te Perth hem als koning, als hoedanig hij 1 Jan. 1651 te Scone gekroond werd.

Door Cromwell afgesneden van de Hooglanden, besloot hij naar het Zuiden te trekken, nadat hij lang geaarzeld had met toe te geven aan de eis der Schotten: ondertekening van het Covenant, in de hoop, dat de Engelse koningsgezinden hem te hulp zouden komen; hij werd echter 3 Sept. 1651 bij Worcester door Cromwell verslagen. Onder grote gevaren gelukte het hem, naar Frankrijk te ontkomen; hij landde 16 Oct. in Normandië. De vrede, door Engeland 24 Oct. 1655 met Frankrijk gesloten, noodzaakte hem naar Keulen te verhuizen, terwijl hij vervolgens in de Nederlanden bij zijn zuster, de prinses-weduwe van Oranje, vertoefde en in de Zuid. Nederlanden, waar hij in verbinding bleef met de koningsgezinden in Engeland. Nadat in 1660 het Lange Parlement besloten had, de Stuarts op de troon te herstellen en verkiezingen voor een nieuw Parlement uit te schrijven, werd een deputatie naar Karel gezonden, die te Brussel vertoefde; Karel willigde haar eisen in en beloofde bij de declaratie van Breda (4 Apr. 1660): algemene amnestie, een zekere vrijheid van godsdienst en in samenwerking met het Parlement een regeling van alle door de revolutie gestelde problemen. Daarna nodigde generaal Monk hem, namens het Parlement, uit over te komen.

Karel deed op 29 Mei 1660 zijn triomfantelijke intocht in Londen, en algemeen was de vreugde over het einde van het strenge Puriteinse bewind der laatste 11 jaar. Slechts de echte Republikeinen waren verontwaardigd; enkelen van hen vluchtten. De ,,Conventie” (het voorlopige Parlement) regelde nog de financiën en sanctionneerde de bezitsverschuivingen, die in de revolutie hadden plaats gehad; zij was het ook, die op onwaardige wijze wraak liet nemen op de naaste vrienden van Cromwell en zelfs het lijk van de Protector niet spaarde; Karel had in deze schending van de amnestie niet zo ver willen gaan. Daarop werden nieuwe verkiezingen gehouden en een Parlement verkozen, dat uit felle Royalisten en overtuigde aanhangers van de Episcopale Kerk bestond; dit regeerde van 1661-1679. Als leider voor het ministerie benoemde Karel zijn vriend Clarendon, die hem in de verbanning vergezeld had.

Karel huwde 20 Mei 1662 met Catharina, een Portugese prinses, en verkocht aan de Franse regering Duinkerken voor 5 millioen francs. Reeds hierin toonde hij de lichtzinnigheid en geldzucht, waarvan zijn gehele regering vervuld is. Lichtzinnig was hij in zijn vermaak, zodat zijn hof een middelpunt van feestelijkheid, liefdesgeschiedenissen en intriges werd (z Pepys, Samuel). In het Parlement zag hij slechts een werktuig om hem de nodige gelden te verschaffen. Toch begreep hij uit het voorbeeld van zijn vader maar al te goed, dat hij die volksvertegenwoordiging niet meer geheel opzij kon zetten en al wenste hij meer persoonlijke macht, nimmer heeft hij lang zonder Parlement geregeerd.

De eerste periode van Karels regering was een tijd van reactie; in het Parlement namen de Lords weer hun plaats in en alle rechten van de Anglicaanse Kerk werden hersteld. In een viertal wetten (de „Clarendon-code”) werden maatregelen genomen tegen alle afwijkenden: bij de Corporation Act (1661) werd van alle plaatselijke besturen adhaesie aan de Episcopale Kerk geëist; de Conventicle Act verbood elke afzonderlijke bijeenkomst (1664); de Five Miles Act (1665) verbood de predikanten, die de Act of Uniformity (1662, een herhaling van die van koningin Elisabeth) niet wilden tekenen, om binnen 5 mijlen van een stad te prediken enz. Een groot aantal Puriteinsgezinde predikanten werd zonder meer ontslagen.

In zijn buitenlandse politiek richtte Karel zich vooral tegen de Nederlanden, onder bestuur van de door hem gehate regenten, vijanden van zijn neef, de Prins van Oranje, over wie hij sinds 1661 voogd was. In deze afkeer van de Hollandse regenten werd hij trouwens door het Parlement en het Engelse volk versterkt: nog altijd was de afgunst op de bloei der Republiek groot. Het verdrag van vriendschap, dat Karel met de Staten-Generaal in 1662 sloot, was dan ook niet ernstig gemeend en, toen in 1664 de vijandelijkheden en in 1665 de openlijke oorlog met Nederland werden begonnen, kon Karel rekenen op de sympathie zijner onderdanen. Maar toen na een eerste overwinning vele nederlagen op zee volgden (z Engelse Oorlogen), gaf men daarvan aan de koning de schuld, wiens bestuur zo veel slapper was dan dat van Cromwell. Gedurende de oorlog werd Londen ook nog geteisterd door een grote brand, die de halve city verwoestte, en door een ernstige pestziekte. Karel was dan ook geneigd tot vredesonderhandelingen, maar nauwelijks waren de onderhandelingen geopend, of Lodewijk XIV begon de Devolutie-oorlog, waarbij Karel hoopte door te talmen betere voorwaarden te verkrijgen.

Toen had de tocht naar Chatham plaats en daarna werd de voor Engeland nadelige vrede te Breda getekend (21 Juli 1667). De schuld hiervan kreeg Clarendon, die Karels vriendschap had verloren en de vijandschap van de meer en meer Katholieke omgeving van de koning had opgewekt. Hij werd in Augustus 1667 ontslagen en moest de wijk nemen.

Na het ontslag van Clarendon benoemde Karel het zgn. Cabal-ministerie dat, deels uit Katholieken bestaande, meer overeenkomstig de godsdienstige neigingen van de koning regeerde. Maar aan het Parlement moest hij in de buitenlandse politiek toegeven door het sluiten van de Triple Alliantie (1668). Zijn eigen zin zette hij echter kort daarna weer door, toen hij het Geheim tractaat van Dover met Lodewijk XIV sloot en daardoor zich tegen de Republiek richtte (1670), zelfs buiten medeweten van de meesten zijner ministers. In 1672 verklaarde hij dus de oorlog aan de Republiek, waarbij hij nog samenwerking zocht met Willem (III) van Oranje, doch tevergeefs. Hij liep nu geheel aan de leiband van Lodewijk XIV en het was vooral om politieke redenen, dat hij meer en meer tot het Katholicisme naderde.

Shaftesbury (Ant. Ashley Cooper) werd een tijdlang zijn voornaamste raadgever; diens tolerantiepolitiek meende Karel ten gunste van de Katholieken te kunnen gebruiken en daarom vaardigde hij 15 Mrt 1672 een „Declaration of Indulgence” uit, die enige vrijheid gaf aan Katholieken en Dissenters. Hiervan wilde het Parlement, dat toch al zeer ontevreden was over de mislukking van de oorlog met de Republiek en over het verdrag van Dover, niets weten en het stelde de Test-act op, die Karel genoodzaakt was te ondertekenen (1673). Een zeer groot aantal Katholieken nam ontslag (o.a. de hertog van York, z Jacobus II), en Shaftesbury werd veel meer Protestants in zijn politiek. Hoewel Karel het Parlement verdaagde, kon hij toch niet anders doen, ondanks het verdrag van Heeswijk met Lodewijk XIV (Juli 1672), dan afzonderlijk vrede sluiten met de Republiek (Vrede van Westminster, 9 Febr. 1674).

Ook Shaftesbury’s opvolger, Sir Thom. Osborne, lord Danby, was een vriend van de Anglicaanse Kerk en werd daarin gesteund door het Parlement, dat steeds heftiger tegenover de koning stond, die het telkens verdaagde en in 1675 weer een verdrag met Frankrijk sloot, hoewel het Parlement aansluiting bij de Republiek en oorlog met Frankrijk eiste. Dit laatste wist Karel nog tegen te gaan, maar des te eerder moest hij nu toestemmen in het huwelijk van zijn neef Willem III met de oudste dochter van Jacobus, Maria Stuart (14 Nov. 1677). Nog speelde Karel zijn dubbel spel: terwijl hij troepen zond naar de Zuid. Nederlanden om onder Willems bevelen tegen Frankrijk te strijden, sloot hij 17 Mei 1678 een geheime overeenkomst met Lodewijk XIV tegen de Republiek. Ernstige gevolgen had dit alleen niet, doordat de Vrede van Nijmegen 31 Juli 1678 een einde aan de oorlog maakte.

Maar de haat en argwaan tegen het Katholicisme waren ontwaakt en, toen er in 1678 geruchten gingen van een wijd vertakte Roomse samenzwering (the Popish Plot) volgde een algemene jacht op Katholieken en de Test-act werd ook op Parlementsleden toepasselijk verklaard. De koning ontbond het Parlement (Jan. 1679).

Het nieuwe Parlement, dat in Mrt 1679 bijeenkwam, was nog feller in oppositie tot de kroon en stelde een vervolging tegen Danby in, daarmee de verantwoordelijkheid der ministers aan het Huis eisend. Karel beproefde een verzoening door, op voorstel van Temple , de Privy Council te reorganiseren; Shaftesbury werd er de voorzitter van, maar al spoedig keerde de koning terug tot zijn gewoonten om alleen een kleine raad van getrouwen te raadplegen. Shaftesbury ging nu weer in oppositie en stelde een Exclusion BILL voor, waarbij de hertog van York van de opvolging werd uitgesloten. Toen het Parlement deze in behandeling nam, werd het door Karel ontbonden, maar voordat het uiteen ging nam het de Habeas Corpus Act aan, waarbij aan de koninklijke willekeur in de rechtspraak paal en perk werd gesteld (Mei 1679).

De verkiezingen voor het nieuwe Huis vielen zo ongunstig voor de koning uit, dat hij de bijeenkomst een jaar verdaagde en intussen een verdrag sloot met Lodewijk XIV, die hem een belangrijke subsidie betaalde. Ten slotte moest hij zwichten voor de vele verzoeken om bijeenroeping (uitgaande van de ,,Whigs”), maar toen het Parlement in Oct. 1680 bijeenkwam, was ook duidelijk gebleken, dat de meerderheid van het volk het niet gerechtigd achtte de opvolging te wijzigen (de ,,Tories”). Toch nam het Lagerhuis de Exclusion BILL aan, die door de Lords werd verworpen, waarop Karel het Parlement opnieuw ontbond (Jan. 1681). Karels vijfde Parlement moest te Oxford vergaderen, handhaafde de Exclusion Bill en verwierp ook een compromisvoorstel (een regentschap van Willem van Oranje). Het werd onmiddellijk weer ontbonden; geen nieuw Huis werd bijeengeroepen. Karel kon zich dit veroorloven, omdat hij zeker was van de (ook financiële) steun van Frankrijk.

Een poging tot een aanslag op zijn leven (Ryhouseplot, 1683) gaf hem gelegenheid een aantal leiders van de Whigs te veroordelen. De stadsbesturen van Londen en enige steden werden in hun rechten beknot en ,,gezuiverd”, Shaftesbury moest vluchten. Karel liet de regering geheel over aan Lord Halifax (George Seville). Volop gaf hij zich over aan zijn vermaken, tot de dood hem plotseling overviel. Na bediend te zijn van de H. Sacramenten stierf hij als gelovig Katholiek.

Hij liet natuurlijke zoons na, o.a. de hertog van Monmouth. Zijn bekendste maitressen waren Louise de Kéroualle en Nell Gwyn».

DR H. A. ENNO VAN GELDER

Lit.: Charles II, The Letters, Speeches and Declarations, uitg. d. A. Bryant (1935); O. Airy, Ch. II (1904); A. G.

A. Brett, Gh. II and his Court (1910); R. Crawford, Last Days of Gh. II (909); Dascent, The Private Life of Ch. II (1927); Drinkwater, Mr.

Ch. King of England (1927); G. N. Clark, The Later Stuarts, 1660-1714 (1934); E. Scott, The King in Exile, 16461654 (1905); Idem, The Travels of the King, 1654-1660 (1907); P. Geyl, Oranje en Stuart (1939); A.

Bryant, Charles II (1931); Idem, The England of Charles II (1934); D. Ogg, England in the Reign of Charles II (2 dln, 1934).

< >