Nederlands schrijver en kunsthistoricus (Rotterdam 12 Febr. 1880 - Amersfoort 3 Febr. 1930), begon als schilder, maar heeft zich meer en meer ontwikkeld als auteur over beeldende kunsten. Hij is kunstcriticus aan Het Vaderland geweest en heeft zich sinds Wereldoorlog I geheel aan kunst en letteren gewijd, waarover hij talloze lezingen heeft gehouden en vele essays en studies geschreven.
Door zijn diep sociaal besef was hij gewend de kunst in verband met de maatschappij te beschouwen. Meer en meer zijn ook de problemen van die maatschappij, die hij bovenal als zedelijke problemen zag, hem gaan bezig houden. Zo vond hij een geestverwant in Dirk Coster, met wie hij in 1921 het maandblad De Stem oprichtte, dat beschouwd mag worden als een uiting van het nieuwe humanistische streven onder de indruk van Wereldoorlog I. Zijn idealistisch humanisme ondervond van andere zijde scherpe tegenstand, o.m. van de dichter Bloem in De Gids.Bibl.: Vincent van Gogh (1915); Oud-Holl. Figuurschilders (1915); De symboliek der kunst (1918); Auguste Rodin (1920); Het sociaal conflict in de beeldende kunst (1922); Het leven en de kunst (1923); Rembrandt (1928); Symboliek en kerkbouw (1928); Het portret door de eeuwen (1930); Het werk van Frans Masereel (1930); Hoogtepunten der Oud-Holl. landschapkunst (1942, opstellenreeks uit Oude Kunst (1916-18). Sociaal-religieuze essays: Humanisme (1920); Democratie (1921); De religie der ziel (1925) J De weg tot de werkelijkheid (1926); De nieuwe mensch (1928); Zwerftochten (1930).
Lit.: Herdenkingsnummer De Stem, 1930, dl II; A. van Duin kerken, in: Hedendaagsche ketterijen (1929).