Duits handelsrecht-geleerde (Breslau 5 Mrt 1875), zoon van de volgende, was hoogleraar te Koningsbergen (1904), Halle (1919) en Göttingen (1925). Zijn hoofdwerk is Handelsrecht und Schiffahrtsrecht (Berlijn 1921, 5de dr., 2 dln, ald. 1938-1941).
Vele jaren was hij redacteur van het ook buiten Duitsland veel gelezen Zeitschrift für das gesamte Handelsrecht und Konkursrecht, tot het einde er van in 1942 (109de jrg.). Hij werd tijdens het Hitlerbewind als hoogleraar terzijde geschoven, doch in 1945 op zijn leerstoel hersteld. Buiten het eigenlijke terrein van zijn werkzaamheden trad hij met een belangrijk werk over Duits waterstaatsrecht: Die Geschichte des deutschen Deichrechts (2 dln versch., Berlijn 1901-’18). —, Otto (Friedrich) von, Duits rechtsgeleerde (Stettin ii Jan. 1841 Charlottenburg 10 Oct. 1921), werd in 1872 hoogleraar te Breslau, in 1884 te Heidelberg, in 1887 te Berlijn. Hij was een der geleerdste kenners van de Duitse rechtsgeschiedenis, waarin hij in zijn Genossenschaftsrecht vooral de corporatieve idee naar voren bracht.
Dit geweldige werk is zo veelomvattend dat het wel als een Duitse rechtsgeschiedenis, geschreven van het standpunt der corporatie uit, kan beschouwd worden. Zijn boek over Althusius is een standaardwerk van een geleerdheid dat alles wat hierover geschreven is, in de schaduw stelt. Steeds heeft hij in zijn werk getracht de rechtsidee te plaatsen tegenover het positieve recht. Grote invloed heeft hij gehad op de totstandkoming van het Duitse Burgerlijk Wetboek.BibL: Das deutsche Genossenschaftsrecht (4 dln, 1868-1913); Johannes Althusius (1880, 4de dr., 1929); Deutsches Privatrecht (3 dln, 1895-1917, in Bindings Syst. Handbuch der deutschen Rechtswissenschaft); Der Entwurf eines bürgerlichen Gesetzbuchs und das deutsche Recht (1889); Das Wesen der menschlichen Verbände (1902); Die historische Rechtsschule und die Germanisten (1907). Uit het 3de dl van zijn Genossenschaftsrecht vertaalde F. W.
Maitland die het noemde ,,the greatest book he had ever read”, een gedeelte onder de titel Political Theories of the Middle Ages (Cambr. Univ. Press 1922).
Lit.: G. v. Below, Die deutsche Geschichtsschreibung (2 dln 1924) en in Histor. Zeitschr. Bd. 129 blz. 108 w.; Georg Gurwitsch, in: Logos,dl XI (1922—23), blz. 86 v.; Alfred Schultze, O. v.
G. als Dogmatiker des Bürgerl. Rechts in Jherings Jahrb. dl 73 0923), blz. 1 w.; Ulrich Stutz, in: Zeitschr. f. Rechtsgesch. G.
A. 43 (1922); Sobei Mogi, O. v. G. His political Teaching and Jurisprudence (1932); John D. Lewis, The Genossenschaftstheory of O. v.
G. (1935), Univ. of Wisconsin studies (nr 25), B. Freyd, G. and the corporate myth, in: Jml. of social philosophy IV (1938/39); Erik Wolf, Rechtsdenker der deutschen Geistesgesch. (1939); Hans Krupa, O. v. G. und die Probleme der Rechtsphilosophie (1940); J. Kruseman in Rechtsgel.
Mag. Themis (1948), blz. 277 w.
