(Stolberg 11 Febr. 1506 -Dillenburg 18 Juni 1580), moeder van prins Willem I van Oranje, was de dochter van graaf Botho van Stolberg en Wernigerode en diens gemalin Anna. Zij was het vierde kind; na haar werden er nog zeven geboren.
Haar moeder, geheel levende in de geest van het Katholicisme der laatste Middeleeuwen, voedde haar in die richting op. Als aankomend meisje vertoefde Juliana dikwijls ten huize van haar oom, graaf Eberhard van Königstein in de Wetterau, die ook in 1520 haar huwelijk tot stand bracht met graaf Philip van Hanau, welk huwelijk wegens de leeftijd van bruid en bruidegom eerst in 1523 werd voltrokken. Toen de laatste in 1529 overleed, was de 23-jarige weduwe moeder van 5 kinderen, van wie nog vier in leven. In 1531 hertrouwde zij met de veel oudere weduwnaar graaf Willem van Nassau Katzenelnbogen, bijgenaamd „de Rijke”. Juliana vestigde zich, met haar 4 kinderen, op het prachtige slot te Dillenburg, waar zij ca 50 jaar gewoond en aan 7 dochters en 5 zonen het leven geschonken heeft. Zij heeft dezen allen een degelijke en liefderijke opvoeding gegeven, geheel in Protestantse geest, waarvoor zij een school inrichtte op het kasteel.
Zij was reeds in haar eerste huwelijk Evangelisch gezind en zij vooral maakte, dat haar gemaal zich meer openlijk voor Luther’s leer uitsprak; haar oudste zoon, Willem, werd echter nog gedoopt met het Katholieke ceremonieel. Met haar zonen correspondeerde zij veel, hen steeds troostend in hun tegenslag en opwekkend tot volharding in de strijd, die zij hadden aangebonden. Ook heeft zij de prins financieel gesteund in de moeilijkste jaren (1568) en enkelen van zijn kinderen werden onder haar leiding te Dillenburg opgevoed. Meer en meer neigde zij tot het strengere Calvinisme en in 1578 liet zij, daartoe bewogen door de prediking van dr Pezel, in Nassau-Dillenburg de Heidelbergse Catechismus invoeren.Lit.: E. Jacobs, J. v. St., Ahnfrau des Hauses Nassau u. Oranien (1889); A. van Hogendorp, J. van St. Gravin van Nassau-Dillenburg (1902); Joh. W.
A. Naber, Onze vorstinnen uit het Huis van Oranje-Nassau I (1911); A. W. J. Mulder, J. van St. (1941); G. Dönges, Wilh. der Schweiger und Nassau Dillenburg (1909).