heldin van een Bijbels verhaal, onder de Apocriefe boeken opgenomen, leefde volgens dat verhaal, in dagen van diepe ellende des volks. De stad van haar inwoning Bethulia (Betylua), in het N. van Palestina, werd belegerd door Holophernes, de veldheer van Nebukadnezar.
Toen de oversten des volks radeloos waren, begaf zij zich naar het vijandelijk leger, wist de veldheer te boeien door haar schoonheid en hieuw hem, toen hij des nachts bedwelmd op zijn bed nederlag, met zijn eigen zwaard het hoofd af. De belegerden, hiervan onderricht, deden een uitval, zodat de vijanden, door schrik bevangen, hun heil zochten in de vlucht. Dit verhaal heeft vermoedelijk geen historische grondslag. Waarschijnlijk is het in de tijd der Maccabeeën ontstaan. Hieronymus heeft een Aramese tekst gekend; of die echter de grondslag van de ons bekende Griekse is, valt niet uit te maken. De R.K. kerk rekent het boek Judith tot de canonische geschriften.
De meeste R.K. exegeten verdedigen dan ook de historiciteit der feiten, die in dit boek worden medegedeeld. Het thema van dit verhaal heeft steeds geïnspireerd tot literaire bewerking, vnl. in het drama. Er bestaat een Oudengels episch fragment in het Beowulfhandschrift. Uit de 12de eeuw dateert een Duits gedicht Judith, enigszins in de toon van de zgn. speelmanspoëzie.De oudste vorm van het werk is in Rijn-Frankisch dialect (vóór 1130; afgedrukt bij Waag, Kleinere deutsche Gedichte des 11.I12. Jh., 2de dr. 1916); ca 1140 ontstond een Beiers-Oostenrijkse versie (uitgegeven door Diemer, Deutsche Gedichte des 11.l12.Jh., 1849). In de 16de eeuw werd het herhaaldelijk bewerkt o.a. door Hans Sachs (Judith, Tragedia des jüngsten Gerichtes, ca 1551). Beroemd werd Friedrich Hebbel’s tragedie Judith (1841).
Lit.: G Meyer, Zur Entstehungsgesch. des Buches J., in: Biblica (1922); J. de Ruippens, Darius I le Nabuchodonosor du livre J. (Barcelona 1937).