Frans dichter (Fortuna-Cafeyere, Cuba, 22 Nov. 1842 - Kasteel Bourdonné, bij Houdan, Seine-et-Oise, 3 Oct. 1905), kwam vroeg naar Frankrijk. Onafhankelijk en vermogend wijdde hij zich geheel aan de dichtkunst, als leerling van Leconte de Lisle, en gaf hier en daar een sonnet uit.
In 1893 verscheen de lang verwachte bundel Les Trophies, welke hem de verdiende reputatie heeft bezorgd één van Frankrijks grootste sonnettendichters te zijn. In de beperkte maar uiterst verzorgde vorm van het sonnet slaagt hij er in een geheel tijdperk te doen herleven en beeldt dan bij voorkeur één dominerende heldenfiguur uit, een Hannibal of een Antonius. Of heel vaak ook beschrijft hij een kunstvoorwerp dat typerend is voor heel een tijdvak: een antieke vaas, een middeleeuws kerkraam, een Renaissanceboekband etc. Hérédia vertaalde uit het Spaans: Véridique histoire de la conquête de la Nouvelle Espagne en een kort avontuurlijk verhaal: La Nonne Aljerez. In zijn laatste tijd hield hij zich bezig met de revisie der werken van André Chénier. In 1905 verscheen zijn bewerking der Bucoliques van Chénier.Bibl.: Poésies Complètes (Paris 1924, waarin ook jeugdsonnetten en de gedichten, na 1893 geschreven).
Lit.: E. Zilliacus, Deux études sur les sonnets antiques de J. M. de H. (Helsingfors 1913); M. Ibrovac, J.-M. de H. I La vie et l’oeuvre, II Les Sources des Trophées (2 vol. 1923); J.-K. Ditchy, Le thème de la mer chez les Pamassiens.
Leconte de Lisle et Hérédia (1927); J. Royère, Le point de vue de Sirius (1936).