Winkler Prins Encyclopedie

E. de Bruyne, G.B.J. Hiltermann en H.R. Hoetink (1947)

Gepubliceerd op 18-10-2023

Jacob Israël de HAAN

betekenis & definitie

Nederlands letterkundige (Smilde 31 Dec. 1881 - Jeruzalem 30 Juni 1924), zoon van een Joods godsdienstleraar, was onderwijzer, studeerde later rechten te Amsterdam; promoveerde in 1916 en werd aldaar in hetzelfde jaar privaatdocent in de significa. Als de meeste dichters van zijn leeftijd raakte hij verbonden met het tijdschrift van Alb.

Verwey, De Beweging. Met Van Eeden is hij zeer bevriend geweest. In 1919 begaf hij zich als Zionist en correspondent van het Algemeen Handelsblad naar Palestina, waar hij lector aan de regeringsschool voor juristen werd. Gedesillusionneerd in het Zionisme keerde hij terug tot het orthodox Joods geloof. Aan de vooravond van zijn vertrek naar Europa werd hij te Jeruzalem vermoord.Het tragische leven van Jacob I. de Haan is vol verzet geweest. Zijn eerste werk, naturalistische schetsen en met name de roman Pijpelijntjes (1904) en Pathologieën (1908) verwekten grote ergernis door de homo-erotische inslag.

Hij is vooral echter de grote dichter geweest van Het Joodsche Lied (1915, II 1920), religieuze en Joods-nationale poëzie. Al spreekt uit dit en later werk troost en vrede, hervonden in de herinnering aan jeugdgeluk en uit hersteld contact met het oude geloof en de gemeenschap met zijn ras. toch blijft De Haan een gekwelde, rusteloze geest, in wie het conflict van ziel en zinnen een ware worsteling van hel en hemel is geweest. De prachtige Kwatrijnen (1924) zijn als het ware het dagboek hiervan.

Bibl. (behalve de gen. werken): proza: Kanalje (1904); Arbeidersvreugd (1911); Palestina (1925, reisschetsen met inl. door Carry v. Bruggen). Studies: In Russische gevangenissen (1913); Rechtskundige Significa en hare toepassing op de begrippen: „verantwoordelijk, aansprakelijk en toerekeningsvatbaar” diss. (1916); Wezen en taak der Rechtskundige Significa (1916); Rechtskundige Significa (1919). Poëzie: Libertijnsche liederen (1914); Liederen (1917) ; Een nieuw Carthago (1919); Jeruzalem (1922). De uitg. van zijn Verzamelde Werk is in voorbereiding.

Lit.: Alb. Verwey, in: Proza IV; V. E. van Vriesland, in: De Nieuwe Gids (Apr. 1919) en Groot Nederland (1922); H. van den Bergh, in: Het Getij (1922) en De Gulden Winckel (1922); D. Coster in: De Stem (jrg 5); M. Mees-Verwey, in: Groot Nederland (1922); J. Greshoff, in: De Witte Mier (1924); J.

G. Bloem, Ter Herdenking in: Geschenk (1933).

< >