Winkler Prins Encyclopedie

E. de Bruyne, G.B.J. Hiltermann en H.R. Hoetink (1947)

Gepubliceerd op 18-10-2023

IN- EN UITVOER VAN DE B.L.E.U. IN 1949 UIT EN NAAR DE VOORNAAMSTE LANDEN

betekenis & definitie

Land van herkomst Hoeveelheid Waarde

resp. bestemming in mill. kg in mill. frs

Invoer uit:

V.S 1411 14 762

Frankrijk 8467 8 101

Nederland 3 681 7 578

Verenigd Koninkrijk 413 7 225

Belgisch Kongo 420 6 104

Duitsland 4464 5 254

Zwitserland 51 3 494

Overige landen — —

Totaal 27 547 81 719

Uitvoer naar:

Nederland 3 078 11 691

Duitsland 1 725 8 339

Verenigd Koninkrijk 1 153 7 470

Frankrijk 1 906 5 915

V.S 286 4 18S

Belgisch Kongo 235 3 412

Zweden 443 3 160

Overige landen — —

Totaal 14 525 79 789

De dekkingscoëfficiënt van de invoer door de uitvoer evolueerde als volgt:

1945: 28 pct;
1946: 56 pct;
1947: 72 pct;
1948: 85 pct;
1949: 98 pct.

HANDELSVERDRAGEN



Het begrip handelsverdragen wordt nogal eens in engere zin gebruikt als onderdeel van het ruime begrip handelsakkoorden (handelsovereenkomsten), onder welke laatste plegen te worden verstaan overeenkomsten, die de commerciële betrekkingen tussen de volkeren regelen. De term handelsverdragen betekent dan veeleer die groep van akkoorden welke eerst door de betrokken regeringen worden ondertekend om daarna door de volksvertegenwoordigingen te worden goedgekeurd en door de staatshoofden te worden geratificeerd. Gemakshalve zullen wij echter in deze beschouwing handelsverdragen als een synoniem van handelsakkoorden behandelen.

Sinds het einde van de 18de eeuw brak steeds meer de vrijhandelsgedachte door en deze leidde er toe, dat in toenemende mate handelsverdragen werden gesloten van geheel andere aard dan tevoren.

Terwijl de vroegere handelsverdragen, mede door de drang der toenmalige omstandigheden, vooral in sterke mate het monopolistische streven van verschillende staten tot uitdrukking brachten, al waren er ook toenaderingstendenties in aanwezig, gingen zij thans steeds meer het karakter dragen van een vermindering van het wederzijds protectionisme en later nog meer speciaal een krachtige bevordering van de vrijhandel. Deze verdragen droegen vooral het karakter van meestbegunstigingsverdragen, d.w.z. tractaten die de clausule bevatten, dat de partijen elkander toezegden dat zij niet minder gunstig zouden worden behandeld dan derde landen. Wanneer een der betrokken partijen bijv. aan een derde land verlaging van invoerrechten op bepaalde goederen toestond, zou de wederpartij automatisch dezelfde verlaging voor de betrokken goederen krijgen, althans wanneer het zgn. onvoorwaardelijkemeestbegunstigingsverdragen waren. Aanvankelijk waren het vooral voorwaardelijke meestbegunstigingsverdragen, d.w.z. verdragen waarbij de meestbegunstiging door de ene partij alleen gegeven werd tegen een gelijkwaardige tegenprestatie van de andere. Derde landen kunnen dus alleen van de meestbegunstiging profiteren indien zij evenzeer een gelijkwaardige tegenprestatie geven. Aangezien moeilijk vast te stellen is, wat als zodanig moet worden beschouwd, spreekt het vanzelf dat de uitbreiding van op deze wijze tussen twee landen verleende tegemoetkomingen tot derde landen op vele moeilijkheden stuit en in elk geval aparte onderhandelingen met die derde landen nodig maakt. Van een automatische uitbreiding van gegeven concessies is dus bij de voorwaardelijke meestbegunstiging geen sprake.

In later jaren gingen zij echter opnieuw overstag, nl. in deze zin, dat zij van 1942 af onvoorwaardelijke meestbegunstiging geregeld toepasten, maar dan met een belangrijke uithollingsclausule. Deze „escape clause” bestond hierin, dat de toegestane onvoorwaardelijke meestbegunstiging geheel of gedeeltelijk ongedaan kon worden gemaakt, indien door toepassing daarvan derde landen het grootste voordeel er van trokken, of zij luidde ook wel aldus, dat deze intrekking kon plaatsvinden indien door overmatige invoer de binnenlandse productie ernstig nadeel ondervond of dreigde te ondervinden.

De V.S. van Amerika zijn het land bij uitnemendheid geweest dat voorwaardelijke meestbegunstigingsverdragen sloot. Het eerste handelsverdrag dat zij aangingen was dat van 1778 met Frankrijk. Sindsdien hebben zij een lange reeks daarvan gesloten en eerst van 1923 af zijn zij meer overgegaan tot de afsluiting van onvoorwaardelijke meestbegunstiging-tractaten. Wat de Europese landen betreft, deze hebben zich aanvankelijk ook vnl. aan de voorwaardelijke meestbegunstiging gehouden, doch geleidelijk is dit veranderd en van 1860 af, het jaar dat het beroemde Gobdenverdrag tussen Engeland en Frankrijk werd gesloten, werden naar het voorbeeld van dat verdrag in overwegende mate verdragen met onvoorwaardelijke meestbegunstiging aangegaan. Dit stelsel van hoofdzakelijk onvoorwaardelijke meestbegunstiging-tractaten is het kenmerk geweest van de gehele tweede helft der 19de eeuw, en van de eerste decennia der 20ste eeuw, namelijk tot het uitbreken van de grote economische crisis (1929) toen weer de reciprociteitsverdragen op de voorgrond kwamen.

Op de meestbegunstigingsclausule; ook al was deze nog zo onvoorwaardelijk, werden tal van beperkende bepalingen toegepast. Zo werd dikwijls bepaald, dat de clausule alleen betrekking had op de oorsprong der goederen, zodat dus alleen de goederen die in de betrokken landen zelf werden vervaardigd daaronder vielen en derhalve de transitie doorvoerhandel in die landen er buiten kwam te staan. Ook kon worden bepaald, dat de betrokken goederen zowel in oorsprong als herkomst van de beide landen moesten zijn, dus zowel daar zelf geproduceerd als rechtstreeks daaruit aangevoerd moesten zijn. Verder bestaan beperkingen in deze zin, dat voorschriften ten aanzien van het grensverkeer, die bijzonder vrijgevig plegen te zijn, uitgezonderd worden van de werking der meestbegunstigingsclausule, evenals de regionale tegemoetkomingen die aanverwante landen aan elkander geven, zoals de Skandinavische landen (Skandinavische clausule), Spanje en Portugal en verschillende Zuid-Amerikaanse landen, die vroeger hun koloniën waren (Iberische clausule), en ook de landen die als deel van een gemenebest (zoals het Britse Gemenebest) elkander preferentiële rechten toekennen (koloniale clausule). Ook plegen van de meestbegunstigingsclausule te worden uitgezonderd de in- en uitvoerverboden en beperkingen.

In de praktijk zijn meermalen uithollingen van de meestbegunstigingsclausule voorgekomen, waardoor deze clausule op meer of minder ernstige wijze werd ontdoken. Dit gebeurt o.a. door een zo geraffineerde omschrijving van het product ten aanzien waarvan tegemoetkomingen worden verleend, dat de meestbegunstigingsclausule daarop geen vat heeft, aangezien andere landen dergelijke producten niet hebben. Een klassiek voorbeeld daarvan vormt het Duitse tarief van 1902, waarin men, teneinde een concessie te kunnen doen aan Zwitserland, die niet tevens op grond van de meestbegunstiging voor andere landen zou behoeven te gelden, een afzonderlijke post opnam voor ,»Rinder von grossem Höhenfleckvieh oder von Braunvieh, die in einer Höhenlage von mindestens 300 M. über dem Meeresspiegel aufgezogen und alljährlich mindestens einen Monat in einer Höhenlage von mindestens 800 M. über dem Meeresspiegel gesommert worden sind”.

Behalve de meestbegunstigingsclausule die het voornaamste kenmerk van de hier bedoelde verdragen vormt, komt er meestal ook de clausule tot behandeling op de voet van onderdanen van het eigen land (prioriteit clausule) in voor, waardoor een gelijke behandeling als voor de eigen onderdanen wordt gewaarborgd ten aanzien van de toelating van personen, vestiging van bedrijven, belastingen e.d. Deze is echter meestal gecombineerd met de beperking van inachtneming der in de betrokken landen bestaande wettelijke voorschriften. Ondanks laatstbedoelde reserve kan de clausule toch grote betekenis hebben nl. als de wettelijke voorschriften enigszins te goeder trouw zijn opgesteld, doch meermalen is zij daardoor toch een wassen neus.

Toen de crisis van 1929 uitbrak en de economische situatie van vele landen zeer moeilijk begon te worden, nam de periode van verdragen met meestbegunstigingsen pariteitsclausules een snel einde en kwamen daarvoor op grote schaal in de plaats handelsovereenkomsten op voet van reciprociteit waarbij door de verdragsluitende staten over en weer invoercontingenten werden toegekend.

Deze overeenkomsten konden des te gemakkelijker naast de oude meestbegunstigingsverdragen bestaan, omdat volgens communis opinio de meestbegunstiging niet betrekking had op invoerverboden en -beperkingen en men dus ten aanzien hiervan zonder bezwaar reciprociteitsverdragen kon aangaan. Het stelsel van verdragen ten aanzien van de invoercontingenteringen was, in tegenstelling tot de mees tbegunstigings verdragen die een multilateraal karakter droegen, volkomen bilateraal en deze bilaterale structuur werd nog versterkt door het feit, dat zij werden verbonden aan clearingen andere valuta-overeenkomsten en maatregelen. Aangezien deze verdragen verreweg de meeste betekenis hadden, was dus in feite het aspect van het internationale handelsverdrag politiek totaal gewijzigd. Het bilaterale karakter hing er tevens mede samen, dat de wereld na 1929 in toenemende zin protectionistisch werd.

Een ander sterk voorbeeld van het protectionisme in deze tijd was het tussen de verschillende delen van het Britse Imperium in 1932 tot stand gekomen verdrag van Ottawa, waarbij deze gebiedsdelen elkander over en weer preferentiële rechten toekenden bij de invoer van goederen uit elkanders gebied. Hierdoor werden de exportmogelijkheden uit andere landen weer verkleind. De ernstige crisis van de jaren dertig had vooral uitwerking gehad op de prijzen van de grondstoffen die voor vele op een noodpeil waren ingezonken. In verband daarmede werd door de betrokken landen gestreefd naar internationale verdragen, waarbij de uitvoer en de productie van de grondstoffen zouden worden beperkt en de prijzen weer op een rendabel niveau zouden worden teruggebracht.

Deze pogingen hadden veelal succes en leid-den tot de grote internationale restrictie-overeenkomsten ten opzichte van tin, rubber, kina, thee en suiker, terwijl ook een tarwe-overeenkomst tot stand kwam welke echter door de geringe medewerking van sommige landen en door de geringe, daarop wegens veranderde weersgesteldheid ingetreden, verbetering van de marktpositie der tarwe buiten effect bleef. De andere internationale restrictie-verdragen hebben echter hun gunstige invloed op de prijzen der betrokken grondstoffen niet gemist.

Wereldoorlog II werd dus ingegaan in een toestand waarbij wel vrij algemeen de meestal onvoorwaardelijke meestbegunstiging werd toegepast ten aanzien van douanerechten alsmede behandeling van vreemdelingen en vreemde bedrijven, terwijl tevens binnen nauwe grenzen behandeling op voet van landgenoten werd toegestaan, doch anderzijds — afgezien van de veelvuldige uithollingen van deze beginselen — deze uit vroeger tijd daterende internationale vormen van samenwerking en toenadering grotendeels ongedaan werden gemaakt door een straf stelsel van bilaterale contingenteringsverdragen, die het handelsverkeer binnen de grenzen van kunstmatig aangelegde nauwe kanalen persten. Slechts een aantal tot stand gekomen verdragen tot beperking van de uitvoer en productie van grondstoffen vormden een lichtpunt op het gebied der internationale samenwerking.

Na Wereldoorlog II was de economische achtergrond van de handelsverdragpolitiek uit de aard der zaak een geheel andere dan die van de laatste tijd vóór de oorlog. In de jaren dertig heerste een tijd van overproductie in verband waarmede ieder land de invoer van buitenlandse producten zoveel mogelijk beperkte doch tevens voor een zo ruim mogelijke export moest zorgdragen, waardoor reeksen van bilaterale contingenteringsverdragen op basis van reciprociteit ontstonden. Na de oorlog was de situatie precies omgekeerd en ging het er om, uit den vreemde zoveel mogelijk nuttige goederen ter voldoening aan de inhaalvraag, ontstaan door oorlogsschade, slijtage e.d., te betrekken en aan het buitenland zo min mogelijk nuttige producten af te staan. Hiervoor waren eveneens wederkerige contingenteringsverdragen nodig, zodat uit het oogpunt van verdrag?techniek na de oorlog principieel niets veranderde. Ook toen ontstonden dus na de reeds vroeger gesloten gewone meestbegunstigingsverdragen, die gehandhaafd bleven, de gebruikelijke contingenteringsverdragen op korte termijn (bijv. zes maanden of een jaar).

Toch ontstonden daarnaast geheel nieuwe tendenties. Terwijl de laatste jaren vóór Wereldoorlog II een steeds toenemende desintegratie, dus een voortdurend verder uiteenvallen van de internationale handel plaatsvond, ontstonden na de vrede sterke stromingen in de richting van een herstel van deze handel door vermindering van de handelsbelemmeringen. Hoewel de betekenis van deze ontwikkeling niet moet worden overschat, omdat er veel weerstanden bestaan die geenszins overwonnen zijn en zich zelfs voor een belangrijk deel nog zeer krachtig doen gelden, zodat moet worden afgewacht wat de verdere ontwikkeling zal zijn, moet er toch alle aandacht aan worden besteed omdat hierin wellicht de kiem is gelegen zoal niet van een in economisch opzicht Verenigd Europa — een nog te zeer in het verschiet liggend ideaal — dan toch van een Europa, waarin nauwere samenwerking tussen de landen zal bestaan.

Het zwakke punt in deze tendenties is gelegen in de omstandigheid, dat deze haar oorsprong bijna geheel in de V.S. van Amerika vinden en in geringe mate in Europa zelf. Reeds tijdens Wereldoorlog II hebben de V.S. voor welke de economische verdeeldheid van Europa reeds lang een doorn in het oog was, middelen beraamd om een grotere eenheid te bereiken. Na de oorlog werden deze pogingen voortgezet in de conferenties te Londen (1946), te Genève (1947) en te Havana (1948) waaruit ten slotte het zgn. Havana Charter for an International Trade Organization ontstond, dat tot dusver wegens een onvoldoende aantal ratificaties nog niet in werking is getreden. Dit Charter voorziet in een samenstel van bepalingen, waardoor bij bona fide toepassing een grote mate van samenwerking op economisch gebied niet alleen tussen Europese landen maar tussen de meeste landen ter wereld, inclusief de V.S. van Amerika, zou kunnen worden verkregen. Intussen zijn in deze regeling wel vele „ontsnappingsclausules” opgenomen, waarvan moet worden gevreesd, dat er na de eventuele inwerkingtreding door vele landen gebruik, wellicht zelfs misbruik zal worden gemaakt, zodat het toekomstige effect nog onzeker is.

Verder wordt bij het Charter een permanente organisatie gesticht de International Trade Organization (I.T.O.)”.

Het Havana Charter is nog niet in werking getreden wegens het ontbreken van een voldoende aantal ratificaties en daardoor bestaat de I.T.O. evenmin. Verschillende deelnemende landen hebben dit zien aankomen en zijn er daarom toe gekomen bij de bijeenkomst te Genève in 1947 het General Agreement on Tariffs and Trade (het Gatt) te sluiten dat eigenlijk een charter van beperkte strekking is, een klein Havana Charter dus, dat zich in hoofdzaak bepaalt tot het hoofdstuk van het Havana Charter omtrent de internationale handelspolitiek en dan nog in besnoeide vorm. Er ontbreken dus in de bepalingen omtrent de bevordering van de ,,full employment” de internationale restricties inzake de grondstoffen en ook de stichting van een permanente organisatie als de I.T.O. Deze beperkte strekking heeft het voordeel, dat men een gemakkelijker werkbasis heeft gekregen en daardoor er toe is gekomen in enkele bijeenkomsten een verlaging van een groot aantal tarieven te verkrijgen. Het is de bedoeling van de contracterende partijen van het Gatt, op bepaalde tijden bijeen te komen ten einde verdere tariefverlagingen te bespreken.

Over de betekenis van deze tariefverlagingen loopt het oordeel nogal uiteen. Sommigen zijn van oordeel dat men door deze verminderingen die bovendien onder de werking der onvoorwaardelijke meestbegunstigingsclausule vallen, reeds een eind op de weg naar een vrijer ruilverkeer gevorderd is doch anderen staan hier sceptisch tegenover. Zij wijzen enerzijds op de grote weerstanden die bij de onderhandelingen moeten worden overwonnen en o.a. ook op de omstandigheid, dat bij elke bijeenkomst sommige deelnemers zich een sterke onderhandelingspositie verschaffen door vooraf verschillende invoerrechten te verhogen, zodat de tariefverlagingen op de bijeenkomsten verkregen, dikwijls slechts schijnbewegingen in de richting van een vrijer internationaal verkeer zijn. Zo heerst de paradoxale toestand dat na de bijeenkomst te Annecy in meerdere landen soms nog hogere rechten gelden dan tevoren. Ook zijn landen als Nederland en België in de moeilijke positie, dat zij meestal lage invoerrechten hebben en daarom moeilijk concessies van andere landen met hoge tarieven kunnen verkrijgen.

Naast deze overeenkomsten die in het algemeen vooral op Amerikaanse aansporing zijn tot stand gekomen, heeft men als rechtstreeks gevolg van de zgn. Marshallhulp ook maatregelen genomen tot vermindering van de invoerbeperkingen, dus de kwantitatieve restricties in verschillende Europese landen. Aldus heeft de in verband met de Marshall-hulp gestichte Raad van de Organisatie voor Europese Economische Samenwerking (O.E.E.S.) 31 Jan. 1950 een resolutie aangenomen waarin de deelnemende landen als doelstelling aanvaarden, zo spoedig mogelijk voor ten minste 60 pct van hun particuliere invoer de kwantitatieve restricties op te heffen. Reeds hebben tal van landen hieraan gehoor gegeven.

Daarnaast zijn, in het algemeen ook onder Amerikaanse druk, in Europa verschillende tendenties merkbaar tot groepsvorming van verscheidene landen, z.z. economische unies.

Deze verschillende stromingen tot het verkrijgen van een economische eenheid tussen de hoofdzakelijk Westeuropese Staten vormen een belangrijk verschijnsel, waarvan de verdere ontwikkeling moet worden afgewacht. Er zijn vele weerstanden te overwinnen terwijl het ook de vraag is wat van deze tendenties zal overblijven als d«~ A f ~ ^hall-hulp ophoudt te bestaan, doch wellicht bestaat de mogelijkheid langs deze weg tot een betere Europese economische eenheid te komen.

MR D. J. HULSHOFF POL

Lit.: Schmoller, Grundrisz der allgemeinen Volkswirtschaftslehre II (1923); Verviers, De Nederlandse Handelspolitiek tot de toepassing der Vrijhandelsbeginselen (1914) ; Riedl, La Clause de la Nation la plus favorisée (1928); Nederbragt, Handelsverdragen en Handelsverdragspolitiek (1929); Hulshoff Pol, Overzicht van de Nederlandse Crisispolitiek (1935); De Jong, Internationale handelen handelspolitiek (1937) ; Van der Poel, Rondom de handelsverdragspolitiek (1938); Lieftinck en anderen, Overzicht van de ontwikkeling der Handelspolitiek van het Koninkrijk der Nederlanden 1923-1938. Final Act and Related Documents of the United Nations Conference on Trade and Employment held at Havana, publication of the United Nations Organisation. The Attack on Trade Barriers, a Report from Jan. 1948 to Aug. 1949, published by the Interim Commission for the International Organisation.

< >