Nederlands kunstenaar (Leiden 12 Sept. 1879), was aanvankelijk schilder, doch legde zich al spoedig toe op het maken van maskers en costuums voor toneel en ballet. Eerst in 1920 begon hij poppen, later ook marionetten, te maken, waaraan hij zijn grote bekendheid in binnen- en buitenland dankt.
Zij geven met een minimum aan middelen een maximum aan uitdrukking, waarbij het materiaal steeds bijzaak is tegenover de conceptie van het geheel en nooit om zich zelfs wille wordt gebruikt. Iedere pop is in gedachten reeds volledig klaar, met kleuren en naam, vóór hij aan de uitvoering begint. Zijn inspiratie vindt hij in toneel en literatuur en in de vrije natuur, waar hij ook veel van zijn materiaal als bij toeval vindt (vogelschedels, botjes, schelpen). Zijn grootste bron van inspiratie is echter ongetwijfeld zijn onuitputtelijke fantasie, die, gecombineerd met een verbazingwekkende vindingrijkheid in de weergave, een oeuvre heeft voortgebracht dat, zonder gebonden te zijn aan tijd of plaats, een geheel eigen plaats in de Nederlandse kunstwereld inneemt. De collectie, die nog steeds wordt uitgebreid, is geheel in het bezit van de kunstenaar; hij heeft nimmer één stuk willen verkopen.Van de zeer vele tentoonstellingen vermelden wij de eerste te Dordrecht (Juni 1921), die op de Wereldtentoonstelling te Parijs (1937), waar hij de Grand Prix verwierf, die in de Galerie Christophe, Rue Royale te Parijs (1947) en zijn eerste tentoonstelling te Amsterdam (Sted. Museum, 1952). Van 1925 tot 1929 was hij als leraar in costuumkunde verbonden aan de Toneelschool te Amsterdam.
Bibl.: Poppen en Marionetten (Utrecht 1950).
Lit.: W. F. Gouwe, De poppen van H. v. T. (Rotterdam 1929) en vele tijdschr.-artt.