medicus en filosoof uit de Renaissancetijd (Keulen 14 Sept, 1486 - Grenoble 18 Febr. 1535), leidde een onrustig en zwervend leven. Hij was achtereenvolgens hoogleraar in de theologie te Dole, kapitein in Italië, arts te Freiburg in Zwitserland, lijfarts van de moeder van Frans I, leraar te Metz en archivaris van Margaretha van Oostenrijk, landvoogdes der Nederlanden.
Hij werd voortdurend door de geestelijkheid vervolgd, van ketterij beschuldigd en herhaaldelijk gevangen gezet. In de Nederlanden schreef hij zijn beroemdste werk De incertitudine et vanitate scientiarum, dat een bijtende satire is op de toestand van de wetenschap van zijn tijd. Ook verzette hij zich hardnekkig tegen de heksenvervolging. Zijn wijsbegeerte is nauw verwant met die van Paracelsus, doch mist diens originaliteit. Hij staat sterk onder de invloed van de Neoplatonici en van de kabbalistische mystiek. Hij schrijft alle gebeuren in de wereld aan veranderingen der vier hoofdelementen toe.
Deze worden veroorzaakt door een levensgeest of spiritus mundi. Zijn werken kenden verschillende uitgaven.Bibl.: De occulta philosophia (1510); De incertitudine et vanitate scientiarum declamatio invectiva (1527, Ned. vert. d. J. Oud aan, Rotterdam 1661; Duitse vert. d. F. Mauthner, München 1913); Declamatio de nobilitate et praecellentia foeminei sexus (1529» Ned. vert. Amsterdam ca 1732) ; Opera omnia (Lyon 1550). Vert: Werke deutsch (Stuttgart 1856), Magische Werke, 5 dln (Berlin 1916, 5de dr. 1925).
Lit.: H. Morley, The Life of H. C. A. v. N. (2 dln, London 1856); A. Prost, Corneille Agrippa, sa vie et ses œuvres (2 dln, Paris 1881-1882) : J.
Osier, H. C. A., sa vie et son œuvre d après sa corresp. (Paris 1911) J. Meurer, Zur Logik des C. A. (1920, Renaiss. u. Philos., hrsg. v. Dyroff, Heft 11).