Nederlands archaeoloog (Amsterdam 24 Febr. 1897), studeerde te Amsterdam, Leiden en Londen, werd in 1921 assistent bij de opgravingen van prof. Sir Flinders Petrie in Qau el Kebir (Egypte), 1924-1925 lid van de British School of Archaeology in Athene en maakte reizen in Griekenland, Palestina en Syrië.
Van 1925-1929 was hij Director of Excavations van de Egypt Exploration Society (Londen). Hij leidde opgravingen van Abydos, Tel el Amarna en Erment. In 1929 werd hij Field Director van de drieledige Irak Expeditie van de Universiteit te Chicago en leidde hij de opgravingen van Tell Asmar, Khafaje en Chorsabad. In 1933 aanvaardde hij het professoraat in de archaeologie en geschiedenis van het Nabije Oosten aan de Universiteit van Amsterdam. Vandaar vertrok hij als Professor of Oriental Archaeology naar het Oriental Institute te Chicago. Ook in de jaren van zijn vruchtbare werkzaamheid aldaar wist hij het contact met Nederland en de Nederlandse wetenschap te handhaven. Sedert 1949 is hij directeur van het Warburg Institute en hoogleraar aan de Universiteit te Londen.Bibl.: Studies in Early Pottery of the Near East (dl I 1924; dl II 1927); The Mural Paintings of el Amamah (1929); The Cenotaph of Seti I at Abydos (1933); The City of Akhenaten II (1933); Archaeology and the Sumerian Problem (1932); Cylinder Seals (1939)> Sculptures.... from Tell Asmar and Chafāje (1939); The Gimilsin Temple and the Palace of the Rulers of Tell Asmar (samen met S. Lloyd en Th. Jacobsen, 1940); Kingship and the Gods (1948); Ancient Egyptian Religion (1948); De levensopvatting der Oude Egyptenaren (A’dam 1950). Onder zijn leiding verscheen het verzamelwerk: The Intellectual Adventure of Ancient Man (1946).