baron (Maastricht 15 Aug. 1792 - Utrecht 23 Mrt 1870), trad in 1811 als cadet in Württembergse dienst, waar hij in 1812 tot 2de luitenant, in 1813 tot 1ste luitenant werd bevorderd. Nadat Württemberg in 1813 de Franse zijde had verlaten, streed hij in 1814 en 1815 tegen Napoleon.
In 1816 ging hij als 1ste luitenant in Nederlandse dienst over. De Tiendaagse Veldtocht maakte hij mee als kapitein. Later werd hij hoofd van de staf van de Prins van Oranje, werd belast met de leiding bij het topografisch bureau, en in 1849 wegens zijn hoogstaand karakter, kennis en beschaving als intendant met de opvoeding van de zoons van de koning. In 1854 kreeg hij de rang van luitenant-generaal, terwijl hij van 1852 tot 1858 minister van Oorlog was. Hij bezat de M.W.O. 4e klasse.