Nederlands dichter, pseudoniem Willem Hessels (Zaamslag 19 Juli 1906 - Grahamstad 3 Mei 1949), studeerde Nederlandse letteren aan de Vrije Universiteit te Amsterdam. Om gezondheidsredenen vertrok hij in 1934 naar Zuid-Afrika, waar hij in 1946 senior-lector in de Nederlandse taal- en letterkunde werd aan het Rhodes-college te Grahamstad.
Met N. P. van Wijk Louw en W. E. G. Louw was hij oprichter van het literaire tijdschrift Standpunte (1946). Zijn poëzie wordt gekenmerkt door een elegische toon, die, van geheel eigen karakter, enigszins vergelijkbaar is met die van Bloem. In zijn gedichten zijn het de spanningen van doodsdreiging, binding aan en vervreemding van het geloof en heimwee naar zijn geboorteland die de eenzaamheid voortbrengen, waaraan zij uitdrukking geven.Bibl.: Bevrijdingen (1931); Windstilte (1934); Heiman Dullaert (1934, bloemlezing met inl.); Miniaturen (1934); Wit en rood (1938); Het randgebied (1937); Die geboorte van Suid-Afrika (1938); Opstelle oor Poësie (1939); Twee wêrelde (1942, essays); Rekenschap (1944) J Vijf dichters uit die sewentiende eeu (1946); Con sordino. Verzamelde gedichten (1949).
Lit.: D. J. Opperman, in: Standpunte, 1949; A. Donker, in: Critisch Bulletin, 1949.