Vlaams schilder (Gent 2 Aug. 1881 - Ukkel-Brussel 21 Apr. 1947), volgde de lessen aan de Academie van zijn geboortestad en verbleef met zijn broer Karel, de dichter, van 1899-1904 te Latem aan de Leie.
Voor de dorpskerk aldaar schilderde hij een altaarstuk, De H. Dominicus ontvangt de Rozenkrans van Maria. Hij leefde toen in de vriendenkring van George Minne, Valerius de Saedeleer, Albinus van den Abeeleen Jules de Praetere (z Latemse School). In 1902 bezocht hij de merkwaardige tentoonstelling van de Vlaamse Primitieven te Brugge en vond er inspiratie voor zijn mystiekgetint werk. Van 1905 tot 1909 verbleef hij te Leuven en vond er beschermers in de professoren Scharpé, Vliebergh en Gustaaf Verriest. Een kortstondige bevlieging bracht hem als novice in de Benedictijner-abdij van de Caesarsberg aldaar. In 1908 echter trad hij in het huwelijk.
Hij begon nu portretten te schilderen, van zijn vrouw (Museum te Gent), van mevr. Minne, van dr Deplae, in opdracht van de W.V. Hoogstudentenbond. Hij maakte tekeningen van koning Albert, Karel van de Woestijne, Frans van Cauwelaert, Hugo Verriest.
In 1909 begon zijn symbolistische periode. Hij schilderde veralgemeende typen van landlieden, en het dromerige Hofje van Sint Agnes, vol van Latemse sfeer. In 1913 ging hij in Tiegem wonen, waar Valerius de Saedeleer reeds gevestigd was. In 1914 ontstond het meest synthetische gezicht van de Leiestreek: Zondagnamiddag, waar de Lieve Vrouw voorbijschrijdt tussen de hofjes van de boerenerven. Toen Wereldoorlog I uitbrak nam hij de wijk naar Engeland en verbleef tot 1921 in Wales. Bij zijn terugkeer in België begon zijn expressionistische tijd met monumentale godsdienstige werken, als Christus geeft zijn bloed, Christus toont zijn wonden, een Laatste Avondmaal en een Mater Dolorosa. Het symbolisme bleef nog nawerken in stukken als De Likeurdrinksters, De Verzoeking.
In 1935 werd hij directeur van de Academie te Mechelen en professor aan het Hoger Instituut voor Schone Kunsten te Antwerpen. Het werk der laatste jaren is echter zwak en kan niet meer opwegen tegen de gedroomde voorstellingen uit de Leiestreek, de mystiek-landelijke idyllen en de stijlvolle portretten.
PROF. DR J. MULS
Lit.: J. Muls, G. v. d. W. in het Rijk der Stilte (Amsterdam 1920); P. Haesaerts, De School van Sint-Maertens-Laethem (Antwerpen 1940); J. Muls, Een Eeuw Portret in België (Diest 1944); André de Ridder, Sint-Martens-Latem, kunstenaarsdorp (Brussel 1946) ;Firmin van Hecke, G. v. d.W. (Antwerpen 1949).