(Johann), Hongaars, later Duits botanicus (Altenburg 28 Nov. 1854 - Berlijn 30 Jan. 1945), studeerde te Wenen en Tübingen, werd in 1880 hoogleraar te Graz. In 1891 bereisde hij Java; van 1910-1923 was hij directeur van het plantenphysiologisch instituut van de universiteit te Berlijn.
Hij was een der meest op de voorgrond tredende beoefenaars van de physiologische plantenanatomie en heeft op het gebied der biologie en physiologie der planten veel onderzoekingen gepubliceerd. Hij ontdekte zintuiglijke organen en bestudeerde wond- en necrohormonen. Sinds 1916 gaf hij uit: Beiträge zur allgemeinen Botanik.Bibi.: Entwicklungsgeschichte des mechanischen Gewebesystems der Pflanzen (1879); Physiologische Pflanzenanatomie (6de dr. 1926); Das reizleitende Gewebesystem der Sinnpflanze (1890); Eine botanische Tropenreise (1893; 3de dr. 1929); Die Lichtsinnesorgane der Laubblätter (1905); Sinnesorgane im Pflanzenreich (2de dr. 1906); Erinnerungen, Bekenntnisse und Betrachtungen (1933).
Lit.: Science and Culture XI, 1940, p. 539-541.