Winkler Prins Encyclopedie

E. de Bruyne, G.B.J. Hiltermann en H.R. Hoetink (1947)

Gepubliceerd op 28-12-2022

Gotfried Coenraad Ernst van DAALEN

betekenis & definitie

(Makassar 23 Mrt 1863 - ’s-Gravenhage 22 Febr. 1930), stamde uit een roemrijk militair geslacht, bezocht de Koninklijke Militaire Academie te Breda, vertrok in 1883 als tweede luitenant van de artillerie naar Oost-Indië, werd in 1888 eerste luitenant en onderscheidde zich 26 Juli 1889 in het gevecht bij Kota Toeankoe zo, dat hij tot ridder in de Militaire Willemsorde 4de klasse bevorderd werd. In 1891 vertrok hij naar Nederland om de Krijgsschool te volgen; in 1894 als kapitein in Indië teruggekeerd, werd hij in 1895 bij de generale staf geplaatst, het volgend jaar bij de gewestelijke staf in Atjeh.

Zijn moedig optreden bezorgde hem in 1897 de Eresabel. Na in 1898 enige tijd gefungeerd te hebben als chef van de staf in de 3de militaire afdeling op Java, werd hij in 1899 geplaatst bij het kort geleden opgerichte corps marechaussees te voet in Atjeh en belast met het onderhouden van het politieke contact met de hoofden en bevolking in het gebied bij Seulimeum; in 1901 werd hem diezelfde taak opgedragen in de Pidiëstreek. Hij kweet zich met zoveel succes van deze taak, dat de regering hem in 1902 benoemde tot waarnemend assistent-resident van de Onderhorigheden van Atjeh en hem, inmiddels luitenant-kolonel bij de generale staf geworden, in 1903 belastte met het voorbereiden van een permanente vestiging in de Gajo- en Alaslanden. Zijn vermetele tocht van 8 Febr. tot 23 Juli door de Gajo-, Alasen Batak-landen, met de bestorming van Pènosan en Tampèng, die hem het commandantschap van de militaire Willemsorde bezorgde, is door de voortreffelijke leiding het schitterendst krijgsbedrijf van de laatste jaren van de Atjeh-oorlog.

Naar aanleiding van ernstige onlusten in de Boven-Doesoen maakte hij in datzelfde jaar een commissiereis naar de Zuider- en Oosterafdeling van Borneo. In 1905 volgde zijn benoeming tot militair commandant en gouverneur van Atjeh en Onderhorigheden en in 1907 zijn bevordering tot generaal-majoor. Zijn streng beleid gaf, ten gevolge van critiek daarop in de Tweede Kamer, in 1908 aanleiding tot een op last van de minister van Koloniën door Van Heutsz gehouden onderzoek ter plaatse, dat Van Daalen aanleiding gaf zijn ontslag te vragen en een breuk tussen beide mannen veroorzaakte. Maar reeds het jaar daarop werd hij benoemd tot chef van de generale staf.

Toen luitenant-generaal P. G. van der Willigen in 1910 plotseling overleed, nam Van Daalen tijdelijk het legercommando op zich. In 1913 werd hij, als luitenant generaal, benoemd tot commandant van het leger en chef van het Departement van Oorlog in Ned.Indië. Als zodanig stelde Van Daalen zich tot taak de weerbaarheid van het leger te vergroten en het welzijn van de militair te bevorderen; hij ijverde zeer voor de invoering van een Europese militie op Java.

In 1914 verzocht hij eervol ontslag en vestigde zich in Nederland.PROF.DR. F. C.GERRETSON

Lit.: Van Heekeren, Luitenant-Generaal G. C. E. van Daalen (De Indische Gids 1914, dl I); H. T.

Damsté, Drie Atjeh-mannen: Snouck Hurgronje-Van Heutsz-Van Daalen, in: Koloniaal Tijdschrift, XXV (1936); J. W. Naarding, Het Conflict Snouck Hurgronje-Van Heutsz-Van Daalen, Een onderzoek naar de Verantwoordelijkheid (Utrecht 1938); J. C.

J. Kempees, De Tocht van Overste van Daalen door de Gajo-, Alas- en Bataklanden (Amsterdam 1905); H. C. Zentgraaff, Atjeh (Batavia 1938).

< >