Nederlands schilder (Luik ged. 11 Sept. 1641 - Amsterdam begr. 28 Juli 1711), bracht het decoratieve element in de schilderkunst zeer naar voren en was ontvankelijk voor de Franse en Italiaanse invloeden, die in de tweede helft van de 17de eeuw in de Nederlandse kunst doordrongen. Te Luik was hij oorspronkelijk leerling van zijn vader, later (1655) werkte hij aldaar bij Bartholet FIémalle, die geheel Frans en Italiaans georiënteerd was.
Klassieke schrijvers en Cesare Ripa’s Iconologia of Uijtbeeldinghe des Verstants (Amsterdam 1644) hadden grote invloed op zijn composities. Zijn uitgebreid prentwerk is zonder het in 1645 verschenen werk van Abraham Bosse niet denkbaar.Na een onstuimige jeugd vestigde hij zich in Amsterdam, waar hij in 1667 het burgerrecht verkreeg. Grote opdrachten vielen hem reeds jong (o.a. te Aken) ten deel. In 1684 was hij werkzaam voor stadhouder Willem III in Soestdijk en Den Haag. Voor de raadkamer van den hove van Justitie op het Binnenhof te ’s-Gravenhage vervaardigde hij zeven schilderijen met taferelen uit de Romeinse geschiedenis (later bekend als de Lairessezaal, doch bij het Engelse bombardement van 1944 verloren gegaan). In 1690 werd hij volslagen blind. Daarna gaf hij lessen in de theorie der kunst, welke voordrachten in 1707 met hulp van zijn zoon werden uitgegeven onder de titel Het groot schilderboek. Hij toonde zich daarin een academicus en classicist, die stelling nam tegen het naturalisme. Van Rembrandt’s opvattingen moest hij niets hebben. Zijn tijdgenoten noemden hem de Nederlandse Raffaël. Hij onderging de invloed van de Franse klassieke schilders Nie. Poussin en Claude Lorrain. Hij bezat een groot gemak voor het componeren van zijn allegorische en religieuze taferelen, maar zijn werken zijn oppervlakkig, verstandelijk en vaak pathetisch. Ook was zijn gevoel voor kleur niet sterk. Hij vervaardigde nog een groot aantal etsen en een viertal zwartekunstprenten.
DR D. HANNEMA
Bibl.: Grondlegginge ter teekenkonst, 2 dln (Amsterdam 1701, 2de dr. 1713, 1727, 1766), Fr. vert. 1719. 1729, 1746, Duitse vert. 1705, 1727, 1745, Eng. vert. 4de dr. 1748, 1777; Het groot schilderboek, 2 dln (Amsterdam 1707, laatste dr. 1836), Fr. vert. 1787, Duitse vert. I729-’30, 1819, Eng. vert. 1738, laatste dr. 1817.
Lit.: B. Urban, Das Groot Schilderboek des G. de L., diss. Berlin (1914); J. J. M. Timmers, G. de L., diss. Nijmegen (1942).