(Alexandre César Léopold), Frans componist (Parijs 25 Oct. 1838 -Bougival bij Parijs 3 Juni 1875), was de zoon van een zangleraar. Als negenjarige kwam hij al aan het Conservatorium, waar hij les kreeg o.a. van Halévy.
Hij verwierf tal van prijzen, zoals met zijn Le docteur miracle in een door Offenbach uitgeschreven wedstrijd in operettecompositie. In 1857 werd hem de Prix de Rome toegekend.Hij vertrok naar Italië en zond in 1860 een Italiaanse opera Don Procopio, twee delen van een symphonie, een ouverture La chasse d’Ossian en een comische opera La guzla de Vémir naar Parijs als bewijs voor het goede gebruik van zijn stipendium. Te Parijs teruggekeerd, voltooide hij de opera’s Les pêcheurs de perles en La jolie fille de Perth, die in het Théâtre lyrique resp. in 1863 en 1867 zonder veel succes werden opgevoerd. Niet beter verging het zijn eenacter Djamileh. Korte tijd later schreef hij de toneelmuziek bij P Artésienne van A. Daudet. Deze in twee suites voor de concertzaal bewerkte muziek verschijnt ook nu nog regelmatig in de programma’s.
Ook zijn suites Roma en Jeuxd’enfants vonden een gunstig onthaal, evenals zijn 3 symphonieën en de ouverture Patrie. Daarentegen werd zijn opera Carmen bij de première (3 Mrt 1875) zo koel ontvangen, dat deze teleurstelling Bizet’s dood zo niet veroorzaakt, dan toch zeker verhaast heeft. De waardering is later wel heel grondig gewijzigd: nog altijd behoort Carmen tot de meest opgevoerde opera’s ter wereld en er is maar weinig muziek zo populair als deze.
Lit.: C. Bellaigue, B. (1891); H. Gauthiers-Villars, B. (1911); Fr. Nietzsche, Randglossen zu B.’s Carmen (1914); P. Landormy, G. B. (1924).
